Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiseres heeft verweerder bij brief van 29 maart 2022 in gebreke gesteld. Zij heeft verweerder er in die brief op gewezen dat hij nog niet heeft beslist op haar verzoek om integrale herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Eiseres heeft op het formulier ten behoeve van de ingebrekestelling ook aangevinkt dat verweerder niet heeft beslist op een bezwaar tegen een beschikking en zij heeft daarbij verwezen naar een beschikking van 11 mei 2021 (kenmerk UHT CHR GU), waarbij verweerder na uitvoering van een lichte toets heeft besloten dat zij vooralsnog niet in aanmerking komt voor een compensatie van € 30.000,-. De rechtbank ziet in de door verweerder aangeleverde op de zaak betrekking hebbende stukken niet dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen deze beschikking. Eiseres heeft ook zelf geen bezwaarschrift overgelegd. De rechtbank gaat er daarom vooralsnog vanuit dat de ingebrekestelling alleen gaat over het verzoek van eiseres om integrale herbeoordeling.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn voor deze integrale herbeoordeling is overschreden. De ingebrekestelling is door verweerder op 31 maart 2022 ontvangen. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 6 juli 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk minimaal dertien weken. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen zoveel tijd kost.
7. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken zonder dat de onderbouwing een voldoende verklaring geeft voor dit verschil, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van twaalf weken af te wijken. Verweerder moet daarom uiterlijk 9 december 2022 een beslissing bekendmaken.
Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf wordt verlengd met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt.Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken, zoals verweerder heeft verzocht.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.