ECLI:NL:RBMNE:2022:4365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22/1429
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een tweede parkeervergunning door de gemeente Zeist

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Zeist, een beroep ingesteld tegen de weigering van de gemeente Zeist om haar een tweede parkeervergunning te verlenen. Eiseres heeft een parkeerabonnement voor een parkeergarage, maar wenst ook een vergunning voor een tweede auto. De gemeente heeft haar aanvraag afgewezen op basis van het Besluit uitgifte parkeervergunningen Zeist 2019, waarin staat dat bewoners slechts recht hebben op één parkeerabonnement. Eiseres betwist de redelijkheid van deze regelgeving en stelt dat zij door een kettingbeding verplicht is om een parkeerplaats in de parkeergarage te huren, wat haar in de praktijk uitsluit van het verkrijgen van een tweede vergunning.

De rechtbank heeft de zaak op 6 oktober 2022 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat het parkeerbeleid onredelijk is en dat er voldoende parkeercapaciteit is voor bewoners zonder tweede vergunning. De gemeente verdedigt zich door te stellen dat het beleid is gericht op het terugdringen van het aantal auto’s in de binnenstad en dat de regels duidelijk zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat de regeling noodzakelijk is en dat de gevolgen voor de bewoners onevenredig zijn. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en de gemeente opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Jue en R. Meijering).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Eiseres woont op de [adres 1] in [woonplaats] . Voor het parkeren van haar auto beschikt zij over een parkeerabonnement in de nabijgelegen [parkeergarage 1] . Eiseres heeft de beschikking over een tweede auto en wil voor dat voertuig een parkeerabonnement in de parkeergarage dan wel een bewonersparkeervergunning. Zij heeft daarover herhaaldelijk (fysiek, schriftelijk en telefonisch) contact met de gemeente gehad.
2. Die contacten hebben niet tot het verstrekken van een tweede parkeerabonnement dan wel een bewonersparkeervergunning geleid, omdat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres daar geen recht op heeft. Verweerder heeft eiseres laten weten dat een parkeerabonnement in [parkeergarage 2] wel tot de mogelijkheden behoort. Eiseres is niet op dat aanbod ingegaan omdat zij die parkeergarage duur en onpraktisch vindt.
3. Op 12 november 2020 heeft eiseres bij verweerder een bewonersparkeervergunning aangevraagd. Nadat deze vergunning aanvankelijk was verleend, is het met het besluit van 19 december 2020 (het primaire besluit) alsnog ingetrokken en is de aanvraag afgewezen.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres, als bewoner van de [adres 1] , op grond van het Besluit uitgifte parkeervergunningen Zeist 2019 (het Uitgiftebesluit) niet in aanmerking komt voor een bewonersparkeervergunning. Hij heeft de aanvraag van eiseres om die reden afgewezen.
4. Bij besluit van 1 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat zij op grond van de Parkeerverordening Zeist 2019 (de Parkeerverordening) en artikel 4, eerste lid, aanhef en onder n van het Uitgiftebesluit alleen voor de [parkeergarage 1] een parkeerabonnement kan aanvragen en enkel recht heeft op één parkeerabonnement. Verweerder heeft gesteld dat zij daarom niet in aanmerking komt voor een bewonersparkeervergunning.
5. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar echtgenoot [A] , die optreedt als haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
7.1.
Eiseres stelt dat het parkeerbeleid onredelijk is. Zij geeft aan dat zij door een in de koopbepaling opgenomen kettingbeding verplicht is om bij de gemeente een parkeerplaats in de [parkeergarage 1] te huren. Eiseres voert aan dat zij als gevolg daarvan op slechts één parkeerabonnement in de parkeergarage aanspraak kan maken en niet voor een bewonersparkeervergunning in aanmerking komt. Het komt er volgens haar in feite op neer dat zij noch een parkeerabonnement, noch een bewonersparkeervergunning voor een tweede voertuig kan krijgen. Hierdoor moet zij noodgedwongen telkens tegen betaling van verder weg gelegen parkeergarages gebruik maken.
7.2.
Over de afwijzing van de aanvraag stelt eiseres dat het terugdringen van het aantal auto’s in de binnenstad de weigering niet rechtvaardigt. Zij wijst erop dat bewoners die niet over een tweede parkeervergunning beschikken, zonder enige beperking tegen het reguliere tarief in de parkeergarage of op straat kunnen parkeren en dat er daarvoor voldoende parkeercapaciteit is.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het terugdringen van het aantal auto’s in de binnenstad niet rechtstreeks aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag ligt, maar
artikel 4 van het Uitgiftebesluit. Verweerder licht toe dat de druk op de openbare ruimte in het centrum groot is en dat verwacht wordt dat de druk de komende jaren zal toenemen.
Er zijn daarom nadere regels ontwikkeld om bij de toekenning van parkeervergunningen tot een zo eerlijk mogelijke verdeling van de schaarse beschikbare plaatsen te komen onder de verschillende gebruikers. In dat kader is het Uitgiftebesluit vastgesteld. Verweerder stelt dat de regels vanaf het begin duidelijk zijn geweest en consequent worden toegepast.
Het toetsingskader
9.1.
Uit artikel 4, eerste lid, aanhef en onder n, van het Uitgiftebesluit volgt dat eiseres (maximaal) één parkeerabonnement voor de [parkeergarage 1] kan aanvragen. De rechtbank stelt vast dat het betoog van eiseres erop neerkomt dat zij deze regelgeving onrechtmatig vindt en dat de beoordeling van de beroepsgrond vraagt om toetsing van het Uitgiftebesluit.
9.2.
Het Uitgiftebesluit is een algemeen verbindend voorschrift waartegen op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep mogelijk is. In beginsel heeft namelijk te gelden dat de wetgever dan wel een besluitgever van een algemeen verbindend voorschrift, de betrokken belangen afweegt en dat de rechter het resultaat daarvan moet respecteren.
Een belanghebbende kan een algemeen verbindend voorschrift wel aan de orde stellen in het kader van een procedure tegen een besluit dat op zo’n voorschrift berust. Dit heet exceptieve toetsing. Daarvan is in deze zaak sprake.
9.3.
Bij exceptieve toetsing gaat het om de vraag of het algemeen verbindend voorschrift, in dit geval artikel 4, eerste lid, aanhef en onder n van het Uitgiftebesluit, in strijd is met hogere regelgeving. Bij die indirecte toetsing vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de bij de totstandkoming van het Uitgiftebesluit betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en moet daarbij terughoudendheid betrachten.
De beoordeling
10.1.
Ter toetsing ligt de vraag voor of verweerder bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot de regeling heeft kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt dat hierna uit.
10.2.
Op grond van het Uitgiftebesluit komen de bewoners van de [straat] , met uitzondering van [adres 2] , alleen in aanmerking voor één parkeerabonnement in de [parkeergarage 1] . Zij maken geen aanspraak op een bewonersparkeervergunning. Ze kunnen daardoor ook geen vergunning voor een tweede voertuig krijgen. Bewoners die voor een bewonersparkeervergunning in aanmerking komen, kunnen daarentegen wel een tweede parkeervergunning aanvragen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat als er ruimte daarvoor is, die bewoners die tweede bewonersparkeervergunning ook krijgen. Als dat niet het geval is, worden ze op een wachtlijst geplaatst. Verweerder heeft aangegeven dat er op dit moment sprake is van een kleine wachtlijst van rond de 5 á 10 personen. Verweerder heeft gesteld dat de regeling noodzakelijk is om de parkeerdruk in de binnenstad tegen te gaan.
Het tegengaan van de parkeerdruk rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de bewoners van de [straat] worden uitgesloten van het aanvragen van een bewonersvergunning. Verweerder heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat het voorschrift noodzakelijk en geschikt is om dat doel te bereiken en dat niet met een minder vergaande regeling kan worden volstaan. Het (neven)effect van het niet kunnen aanvragen van een bewonersparkeervergunning is namelijk dat de bewoners van de [straat] worden uitgesloten van de mogelijkheid om een parkeervergunningen voor een tweede voertuig te krijgen, ongeacht of er daarvoor voldoende parkeercapaciteit is. De regeling is voor deze groep mensen daarom onevenredig in relatie tot de met de regeling te dienen doelen.
10.3.
Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing laten als het in strijd is met hoger recht en de gevolgen daarvan onevenredig uitwerken. De rechtbank komt gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen tot die conclusie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat dat dit voorschrift noodzakelijk is voor een goede verdeling van de schaarse parkeerruimte en dat niet met een minder vergaande regeling kon worden volstaan. Gelet daarop moet artikel 4, eerste lid, aanhef en onder n van het Uitgiftebesluit naar het oordeel van de rechtbank in dit geval buiten toepassing worden gelaten. Verweerder mag het besluit daarom niet op deze bepaling baseren. Deze beroepsgrond slaagt.
10.4.
Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Omdat het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, behoeft die beroepsgrond geen bespreking.
Conclusie
11. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder een nieuwe afweging moet maken.
12. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder eiseres het Uitvoeringsbesluit niet mag tegenwerpen en haar vergunningaanvraag moet behandelen zoals hij een aanvraag om een (tweede) bewonersparkeervergunning altijd behandelt.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart artikel 4, eerste lid, onder n van het Uitgiftebesluit buiten toepassing;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2022.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.