Overwegingen
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Per 1 januari 2019 kunnen gemeenten, sportverenigingen, en sportstichtingen de btw die bij hen in rekening wordt gebracht voor bestedingen in sport niet meer in aftrek brengen.Om de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties en aanschaf van sportmaterialen te stimuleren, kunnen gemeenten sinds die datum gebruikmaken van de SPUK. Eiseres heeft een aanvraag bij verweerder ingediend op grond van de SPUK. Zij heeft verzocht om haar voor het jaar 2020 een bedrag van € 994.128,01 uit te keren voor investeringen in sportaccommodaties en sportmaterialen.
3. Aan eiseres is in het primaire besluit een bedrag van € 794.956,32 uitgekeerd. Dit is minder dan wat zij heeft aangevraagd, omdat het subsidieplafond in 2020 was bereikt en eiseres naar rato een lager bedrag kreeg. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De kern van haar bezwaar is dat verweerder ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de uitgaven die eiseres heeft gemaakt voor kosten voor bewegingsonderwijs voor scholen van voortgezet onderwijs (VO-scholen). Eiseres exploiteert namelijk drie sporthallen die ook worden gebruikt door VO-scholen. Er vinden daar volgens haar activiteiten in het kader van sport plaats. Sport is op grond van artikel 1 van de SPUK namelijk gedefinieerd als een activiteit die wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component en daaraan wordt voldaan. Eiseres maakt daarom aanspraak op een extra uitkering van circa 80% van € 16.763,53 voor de kosten die zij heeft gemaakt voor het bewegingsonderwijs op VO-scholen.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat bewegingsonderwijs geen sport is als bedoeld in de SPUK en dat eiseres geen recht heeft op een extra uitkering voor de kosten die zij voor activiteiten in het kader van bewegingsonderwijs voor het VO heeft gemaakt. Bewegingsonderwijs is volgens verweerder een vorm van onderwijs en valt daarom onder de onderwijsvrijstelling. De SPUK is volgens verweerder nadrukkelijk niet bedoeld voor bewegingsonderwijs en dat blijkt ook uit de het aanvraagformulier waarin deze kosten expliciet zijn uitgesloten van de aanvraag.
Hiertegen richt zich het beroep van eiseres.
Bespreking van het beroep
5. De kern van het beroep wordt gevormd door dezelfde vraag als in bezwaar, namelijk of de kosten die eiseres heeft gemaakt voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen op grond van de SPUK voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Eiseres en volgens haar ook andere gemeenten, die eveneens kosten hebben gemaakt voor bewegingsonderwijs, willen daarop een antwoord van de rechtbank.
6. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor bewegingsonderwijs niet onder de SPUK vallen. Dat eiseres, voordat de sportvrijstelling van toepassing werd, een fiscaal voordeel genoot voor activiteiten in verband met bewegingsonderwijs voor VO-scholen, maakt niet dat de SPUK ook voor het verlies van dit fiscale voordeel een compensatie biedt. De SPUK is weliswaar opgesteld om gemeenten enige tijd tegemoet te komen in het fiscale nadeel dat zij ondervinden als gevolg van de sportvrijstelling, maar daarmee is niet gezegd dat ook al het fiscale nadeel dat zij ondervinden één op één gecompenseerd zou moeten worden door de SPUK. De SPUK is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, een op zichzelf staande regeling met een eigen reikwijdte en met eigen regels. Die regels zijn opgesteld door verweerder en hij heeft daarbij de uitdrukkelijke keuze gemaakt om bewegingsonderwijs voor VO-scholen niet onder de SPUK te laten vallen. Volgens verweerder is bewegingsonderwijs namelijk geen sport zoals bedoeld in artikel 1 van de SPUK en verweerder is bij uitstek degene die daarover gaat, omdat hij immers de regeling heeft opgesteld. Bij het aanvraagformulier heeft verweerder al duidelijk gemaakt dat de aanvraag niet kan gaan over kosten voor bewegingsonderwijs en ook uit het Belastingplan 2019blijkt dat de wetgever bewegingsonderwijs niet ziet als sport, maar als onderwijs. Verweerders standpunt sluit bij dat van de wetgever aan. Of bewegingsonderwijs voor gemeenten nu wel of niet onder de door verweerder genoemde onderwijsvrijstelling valt, vindt de rechtbank in dit kader niet relevant, omdat dit een fiscale vraag is waar het hier niet over gaat. Eiseres wijst er verder op dat verweerder aanvankelijk op de overheidswebsite voor subsidies een onderscheid maakte tussen kosten voor VO-scholen en kosten voor scholen voor primair onderwijs (PO-scholen), wat aansluit bij het fiscale verschil dat daarvoor ook al bestond tussen die twee. Voor PO-scholen was er geen sprake van een fiscaal voordeel, voor VO-scholen wel en dat zou volgens haar door de SPUK, bij het wegvallen van dat voordeel, gecompenseerd moeten worden. Ook uit deze uitleg op de overheidswebsite leidt de rechtbank niet af dat het verweerders bedoeling is geweest om bewegingsonderwijs voor VO-scholen aan te merken als sport in de zin van de SPUK. Er staat immers nergens dat de kosten voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen voor een uitkering in aanmerking komen. Ook vindt de rechtbank niet van belang dat andere door eiseres genoemde bronnen bewegingsonderwijs wél aanmerken als sport. Het gaat erom wat verweerder als opsteller van de SPUK voor ogen heeft gestaan en daaruit blijkt zonder meer dat bewegingsonderwijs geen sport als bedoeld in artikel 1 van de SPUK is. Daarmee valt het gelegenheid geven voor bewegingsonderwijs dus ook niet onder artikel 2 van de SPUK en bestaat er in zoverre geen recht op een uitkering.
7. Voor zover eiseres aanvoert dat de SPUK wel had moeten voorzien in de mogelijkheid om ook een uitkering voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen te ontvangen, geeft de rechtbank haar daarin geen gelijk. Eiseres stelt dat uit de totstandkoming van de regeling blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om een budgetneutrale regeling te realiseren, waarmee het fiscale nadeel voor gemeenten geheel zou worden gecompenseerd. Dit ziet de rechtbank echter niet. Weliswaar is het bedrag dat gemeenten fiscaal misliepen gebruikt als uitgangspunt voor het budget voor de SPUK, maar daaruit volgt niet dat er een toezegging is gedaan dat álle voor de sportvrijstelling fiscaal misgelopen gelden ook gedekt zouden worden door de SPUK. Eiseres heeft zo’n concrete toezegging niet kunnen aanwijzen. De manier waarop de SPUK is opgesteld, een uitkeringsregeling met een uitkeringsplafond, wijst er verder ook niet op dat sprake zou zijn van een één op één relatie tussen het door de sportvrijstelling weggevallen fiscale voordeel en de vergoeding uit de SPUK.
8. Eiseres heeft er tot slot op gewezen dat er ieder jaar geld overblijft als aan het eind van het jaar de balans wordt opgemaakt tussen wat is aangevraagd door de gemeenten en wat daarvan feitelijk aan investeringen is gerealiseerd. Zij vindt dat dit geld besteed zou moeten worden aan de kosten die gemeenten maken voor bewegingsonderwijs. Het kan zo zijn dat er na de vaststelling van het definitieve recht op een uitkering geld overblijft, maar er bestaat voor verweerder geen verplichting om dat geld dan alsnog te besteden aan kosten die niet onder de SPUK vallen, zoals de kosten voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen.
9. Het beroep van eiseres is dus ongegrond. Of eiseres de kosten voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen nu wel of niet pas in bezwaar had mogen opvoeren, hoeft gelet hierop niet te worden besproken.
10. Het beroep is ongegrond
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.