ECLI:NL:RBMNE:2022:436

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/2243
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering SPUK voor VO-scholen

In deze zaak heeft de Gemeente Woerden verzocht om een uitkering op grond van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport (SPUK) voor kosten die zijn gemaakt voor bewegingsonderwijs op scholen voor voortgezet onderwijs (VO-scholen). De rechtbank heeft op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiseres, de Gemeente Woerden, stelde dat de kosten voor bewegingsonderwijs onder de SPUK vallen, omdat bewegingsonderwijs volgens haar als sport kan worden aangemerkt. De verweerder, de Minister voor Medische Zorg, heeft echter duidelijk gemaakt dat de regeling niet bedoeld is voor kosten die verband houden met bewegingsonderwijs voor VO-scholen. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor bewegingsonderwijs niet onder de SPUK vallen, omdat de regeling specifiek is opgesteld om andere kosten te dekken en bewegingsonderwijs als onderwijs wordt beschouwd, niet als sport. De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen recht heeft op de gevraagde uitkering en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de SPUK en de intentie van de wetgever om bewegingsonderwijs niet onder de regeling te laten vallen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen verplichting bestaat voor de verweerder om overgebleven middelen van de SPUK te besteden aan kosten die niet onder de regeling vallen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2243

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2022 in de zaak tussen

Gemeente Woerden, uit Woerden, eiseres

(gemachtigden: mr. drs. R. Brouwer en mr. A.C.L. Reibestein),
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder

(gemachtigden: mr. M.W.J.J. Netten en mr. E. van Brandwijk).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering verleend op grond van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport (SPUK) [1] ter hoogte van € 794.956,32.
In het besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 op zitting behandeld, waarbij deels gebruik is gemaakt van een beeldverbinding. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Per 1 januari 2019 kunnen gemeenten, sportverenigingen, en sportstichtingen de btw die bij hen in rekening wordt gebracht voor bestedingen in sport niet meer in aftrek brengen. [2] Om de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties en aanschaf van sportmaterialen te stimuleren, kunnen gemeenten sinds die datum gebruikmaken van de SPUK. Eiseres heeft een aanvraag bij verweerder ingediend op grond van de SPUK. Zij heeft verzocht om haar voor het jaar 2020 een bedrag van € 994.128,01 uit te keren voor investeringen in sportaccommodaties en sportmaterialen.
3. Aan eiseres is in het primaire besluit een bedrag van € 794.956,32 uitgekeerd. Dit is minder dan wat zij heeft aangevraagd, omdat het subsidieplafond in 2020 was bereikt en eiseres naar rato een lager bedrag kreeg. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De kern van haar bezwaar is dat verweerder ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de uitgaven die eiseres heeft gemaakt voor kosten voor bewegingsonderwijs voor scholen van voortgezet onderwijs (VO-scholen). Eiseres exploiteert namelijk drie sporthallen die ook worden gebruikt door VO-scholen. Er vinden daar volgens haar activiteiten in het kader van sport plaats. Sport is op grond van artikel 1 van de SPUK namelijk gedefinieerd als een activiteit die wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component en daaraan wordt voldaan. Eiseres maakt daarom aanspraak op een extra uitkering van circa 80% van € 16.763,53 voor de kosten die zij heeft gemaakt voor het bewegingsonderwijs op VO-scholen.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat bewegingsonderwijs geen sport is als bedoeld in de SPUK en dat eiseres geen recht heeft op een extra uitkering voor de kosten die zij voor activiteiten in het kader van bewegingsonderwijs voor het VO heeft gemaakt. Bewegingsonderwijs is volgens verweerder een vorm van onderwijs en valt daarom onder de onderwijsvrijstelling. De SPUK is volgens verweerder nadrukkelijk niet bedoeld voor bewegingsonderwijs en dat blijkt ook uit de het aanvraagformulier waarin deze kosten expliciet zijn uitgesloten van de aanvraag.
Hiertegen richt zich het beroep van eiseres.
Bespreking van het beroep
5. De kern van het beroep wordt gevormd door dezelfde vraag als in bezwaar, namelijk of de kosten die eiseres heeft gemaakt voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen op grond van de SPUK voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Eiseres en volgens haar ook andere gemeenten, die eveneens kosten hebben gemaakt voor bewegingsonderwijs, willen daarop een antwoord van de rechtbank.
6. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor bewegingsonderwijs niet onder de SPUK vallen. Dat eiseres, voordat de sportvrijstelling van toepassing werd, een fiscaal voordeel genoot voor activiteiten in verband met bewegingsonderwijs voor VO-scholen, maakt niet dat de SPUK ook voor het verlies van dit fiscale voordeel een compensatie biedt. De SPUK is weliswaar opgesteld om gemeenten enige tijd tegemoet te komen in het fiscale nadeel dat zij ondervinden als gevolg van de sportvrijstelling, maar daarmee is niet gezegd dat ook al het fiscale nadeel dat zij ondervinden één op één gecompenseerd zou moeten worden door de SPUK. De SPUK is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, een op zichzelf staande regeling met een eigen reikwijdte en met eigen regels. Die regels zijn opgesteld door verweerder en hij heeft daarbij de uitdrukkelijke keuze gemaakt om bewegingsonderwijs voor VO-scholen niet onder de SPUK te laten vallen. Volgens verweerder is bewegingsonderwijs namelijk geen sport zoals bedoeld in artikel 1 van de SPUK en verweerder is bij uitstek degene die daarover gaat, omdat hij immers de regeling heeft opgesteld. Bij het aanvraagformulier heeft verweerder al duidelijk gemaakt dat de aanvraag niet kan gaan over kosten voor bewegingsonderwijs en ook uit het Belastingplan 2019 [3] blijkt dat de wetgever bewegingsonderwijs niet ziet als sport, maar als onderwijs. Verweerders standpunt sluit bij dat van de wetgever aan. Of bewegingsonderwijs voor gemeenten nu wel of niet onder de door verweerder genoemde onderwijsvrijstelling valt, vindt de rechtbank in dit kader niet relevant, omdat dit een fiscale vraag is waar het hier niet over gaat. Eiseres wijst er verder op dat verweerder aanvankelijk op de overheidswebsite voor subsidies een onderscheid maakte tussen kosten voor VO-scholen en kosten voor scholen voor primair onderwijs (PO-scholen), wat aansluit bij het fiscale verschil dat daarvoor ook al bestond tussen die twee. Voor PO-scholen was er geen sprake van een fiscaal voordeel, voor VO-scholen wel en dat zou volgens haar door de SPUK, bij het wegvallen van dat voordeel, gecompenseerd moeten worden. Ook uit deze uitleg op de overheidswebsite leidt de rechtbank niet af dat het verweerders bedoeling is geweest om bewegingsonderwijs voor VO-scholen aan te merken als sport in de zin van de SPUK. Er staat immers nergens dat de kosten voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen voor een uitkering in aanmerking komen. Ook vindt de rechtbank niet van belang dat andere door eiseres genoemde bronnen bewegingsonderwijs wél aanmerken als sport. Het gaat erom wat verweerder als opsteller van de SPUK voor ogen heeft gestaan en daaruit blijkt zonder meer dat bewegingsonderwijs geen sport als bedoeld in artikel 1 van de SPUK is. Daarmee valt het gelegenheid geven voor bewegingsonderwijs dus ook niet onder artikel 2 van de SPUK en bestaat er in zoverre geen recht op een uitkering.
7. Voor zover eiseres aanvoert dat de SPUK wel had moeten voorzien in de mogelijkheid om ook een uitkering voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen te ontvangen, geeft de rechtbank haar daarin geen gelijk. Eiseres stelt dat uit de totstandkoming van de regeling blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om een budgetneutrale regeling te realiseren, waarmee het fiscale nadeel voor gemeenten geheel zou worden gecompenseerd. Dit ziet de rechtbank echter niet. Weliswaar is het bedrag dat gemeenten fiscaal misliepen gebruikt als uitgangspunt voor het budget voor de SPUK, maar daaruit volgt niet dat er een toezegging is gedaan dat álle voor de sportvrijstelling fiscaal misgelopen gelden ook gedekt zouden worden door de SPUK. Eiseres heeft zo’n concrete toezegging niet kunnen aanwijzen. De manier waarop de SPUK is opgesteld, een uitkeringsregeling met een uitkeringsplafond, wijst er verder ook niet op dat sprake zou zijn van een één op één relatie tussen het door de sportvrijstelling weggevallen fiscale voordeel en de vergoeding uit de SPUK.
8. Eiseres heeft er tot slot op gewezen dat er ieder jaar geld overblijft als aan het eind van het jaar de balans wordt opgemaakt tussen wat is aangevraagd door de gemeenten en wat daarvan feitelijk aan investeringen is gerealiseerd. Zij vindt dat dit geld besteed zou moeten worden aan de kosten die gemeenten maken voor bewegingsonderwijs. Het kan zo zijn dat er na de vaststelling van het definitieve recht op een uitkering geld overblijft, maar er bestaat voor verweerder geen verplichting om dat geld dan alsnog te besteden aan kosten die niet onder de SPUK vallen, zoals de kosten voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen.
9. Het beroep van eiseres is dus ongegrond. Of eiseres de kosten voor bewegingsonderwijs voor VO-scholen nu wel of niet pas in bezwaar had mogen opvoeren, hoeft gelet hierop niet te worden besproken.
10. Het beroep is ongegrond
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Regeling specifieke uitkering stimulering sport
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
minister: Minister voor Medische Zorg
sport: activiteiten die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.
[…]
Artikel 2. Activiteiten die in aanmerking komen voor specifieke uitkering
1. De minister kan aan een gemeente jaarlijks een specifieke uitkering verstrekken voor de gerealiseerde bestedingen in verband met activiteiten in het kader van sport.
[…]
Artikel 4. Hoogte van de uitkering
De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste 17,5% van het begrote bedrag voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, in enig jaar.
Artikel 6. Uitkeringsplafond
1. Het uitkeringsplafond bedraagt voor het jaar 2019 € 185.000.000.
2 Het uitkeringsplafond bedraagt voor het jaar 2020 € 178.000.000.
3 Het uit hoofde van het plafond beschikbare bedrag wordt naar rato verdeeld indien het totaal aangevraagde bedrag het plafond overschrijdt.
Artikel 7. Aanvraag tot verlening
1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verstrekt.
2 De aanvraag tot verlening van een specifieke uitkering wordt ingediend voor 1 maart in het boekjaar waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd.
3 Indien de aanvraag tot verlening incompleet is, krijgt de aanvrager twee weken de tijd om de aanvraag te completeren.
4 De aanvraag gaat vergezeld van een begroting.
5 Voor de aanvraag tot verlening van de uitkering wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Voetnoten

1.Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 12 juli 2018, kenmerk 1379613-177691-S, houdende regels voor de subsidiëring van gemeentelijke uitgaven aan sport.
2.Op grond van het per 1 januari 2019 gewijzigde artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de Omzetbelasting. Met deze wijziging is uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2013, C-495/12, ECLI:EU:C:2013:861, waarin is geoordeeld dat de btw-sportvrijstelling niet alleen beperkt mag blijven tot sportverenigingen, maar dat deze ook geldt voor exploitanten van sportaccommodaties, zoals bijvoorbeeld gemeenten.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 026, nr. 3, pag. 46- 48.