In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van eisers om de intrekking van een natuurvergunning die eerder was verleend aan een melkveehouderij. De vergunninghouder, een melkveehouderij gelegen nabij twee Natura 2000-gebieden, had in 2016 een vergunning verkregen voor de wijziging van een melkveebedrijf met koeien naar een bedrijf met geiten. Eisers, die zich zorgen maken over de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden, hebben in 2020 verzocht om intrekking van deze vergunning, omdat de nieuwe geitenstal nooit is gebouwd en de vergunninghouder niet het volledige veebestand heeft gehouden zoals in de vergunning was aangegeven. Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot het beroep van eisers bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 29 september 2022 behandeld en beoordeeld of de afwijzing van het verzoek om intrekking terecht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de natuurvergunning op zichzelf niet ter discussie staat en dat de argumenten van eisers niet voldoende waren om de vergunning in te trekken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is uiteengezet onder welke omstandigheden een natuurvergunning kan worden ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de natuurvergunning niet als een passende maatregel kan worden beschouwd, omdat de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend sinds 1 januari 2020 niet langer vergunningplichtig zijn. Dit betekent dat de intrekking van de vergunning niet zou bijdragen aan de bescherming van de natuurwaarden in de betrokken Natura 2000-gebieden.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de natuurvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.