ECLI:NL:RBMNE:2022:4337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
UTR 21/5105
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een lerares en de juistheid van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een lerares, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. Eiseres had zich op 7 december 2015 ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2021, werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarop het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en haar uitkering herstelde op 64,06%. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat de geselecteerde functies niet passend waren.

De rechtbank heeft de zaak op 24 augustus 2022 behandeld en vastgesteld dat eiseres geen gronden had aangevoerd die duiden op een onzorgvuldige besluitvorming door het Uwv. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig waren opgesteld en dat de conclusies voldoende onderbouwd waren. Eiseres had geen medische onderbouwing gepresenteerd die haar standpunt kon ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts de klachten en beperkingen van eiseres correct had vastgesteld en dat de arbeidsdeskundige de functies had geselecteerd op basis van de vastgestelde belastbaarheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv om de arbeidsongeschiktheid op 64,06% vast te stellen, werd bevestigd. Eiseres kreeg geen griffierecht terugbetaald en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter J.R. van Es-de Vries en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5105

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit [vestigingsplaats] (werkgever)
(gemachtigde: C.I. Nouse).

Inleiding

Eiseres heeft niet gereageerd op de vraag van de rechtbank of zij toestemming geeft om stukken die medische gegevens bevatten aan haar werkgever toe te zenden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij geen toestemming geeft. De rechtbank heeft de medische stukken met bijzondere toestemming alleen verstuurd aan de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde. In deze uitspraak zal daarom in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van eiseres om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.
Eiseres werkte als lerares voor gemiddeld 39,54 uur per week. Op 7 december 2015 heeft zij zich ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan eiseres per 4 december 2017 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 18 januari 2021 heeft werkgever het Uwv gevraagd om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Naar aanleiding hiervan heeft er een medisch en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit van 2 maart 2021. In dit besluit heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij vanaf 3 mei 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat haar WIA-uitkering vanaf die datum wordt beëindigd.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar gegrond verklaard, omdat de WIA-uitkering ten onrechte vanaf 3 mei 2021 is beëindigd. Het Uwv heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres vanaf deze datum doorlopend recht heeft op een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 64,06%. Eiseres wordt in staat geacht om in voorbeeldfuncties te kunnen werken. Het Uwv heeft de in bezwaar door eiseres gemaakte proceskosten aan haar vergoed.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op een hybride zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde fysiek aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die via een beeldverbinding aanwezig was. De gemachtigde van de derde-partij heeft ook via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres. Volgens het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres juist vastgesteld op 64,06%. Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat zij meer beperkt is dan waar het Uwv vanuit gaat. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres correct heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidssituatie van eiseres op 3 mei 2021 (datum in geding).

Hoe toetst de rechtbank?

2. De rechtbank moet bekijken of het Uwv de regels uit de wet goed heeft toegepast. Daarbij is het zo dat het Uwv dit soort besluiten mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
- de rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten, en
- de conclusies moeten voldoende begrijpelijk zijn.
3. Verder is het zo dat degene die het niet eens is met het oordeel van een verzekeringsarts dat moet onderbouwen met medische stukken. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd die zien op een onzorgvuldige besluitvorming.
5. Eiseres stelt dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de aangenomen urenbeperking onvoldoende is. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar de in beroep ingebrachte medische informatie van de behandelaar van 30 maart 2022. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat uit die informatie blijkt dat bij haar sprake is van de aandoening in een matige tot ernstige vorm. Daarbij heeft de behandelaar onderaan in zijn brief gewezen op de klasse-indeling naar ernst volgens internationale criteria voor deze aandoening. Daarin is uitgelegd wat wordt verstaan onder een gematigde vorm en een ernstige vorm. Eiseres zit tussen deze twee vormen in waardoor zij dus heel weinig kan en veel moet rusten. De behandelaar heeft duidelijke beperkingen gesteld voor staan en zitten en dat dit moet worden afgewisseld met voldoende lang liggend herstel. Daarnaast is er volgens de behandelaar sprake van forse prikkelovergevoeligheid en zijn groepsbijeenkomsten af te raden. Al deze beperkingen zijn niet of onvoldoende meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Daarnaast stelt eiseres dat zij niet in staat is om 6 uur per dag, 30 uur per week te werken. In 2017 was een urenbeperking aangenomen van 2 uur per dag, 10 uur per week en dat was toen alleen vanwege de vermoeidheid. Nu volgt eiseres ook behandelingen, dus vindt zij het vreemd dat zij nu meer uren zou kunnen werken. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De beschikbare medische informatie biedt geen steun voor de stelling van eiseres dat deze verzekeringsarts de klachten en beperkingen niet goed heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten duidelijk uitgelegd hoe hij tot zijn beoordeling is gekomen en in hoeverre eiseres wel belast kan worden met werk. Het is duidelijk dat eiseres als gevolg van aandoeningen psychische, lichamelijke en energetische klachten ondervindt. Hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een weging gemaakt en die klachten vertaald in beperkingen voor het verrichten van arbeid. Daarbij is de door eiseres in bezwaar ingebrachte medische informatie bij de beoordeling betrokken. In de FML van 21 september 2021 zijn voor de psychische klachten beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor de lichamelijke klachten zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Verder is ook een urenbeperking aangenomen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze heeft aangescherpt tot 30 uur per week, 6 uur per dag. Daarnaast kan eiseres ’s nachts niet werken en is zij aangewezen op regelmatige werktijden.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullend rapport van 26 juli 2022 inzichtelijk heeft toegelicht waarom de brief van de behandelaar van 30 maart 2022 geen aanleiding geeft om meer of andere beperkingen aan te nemen dan al zijn aangenomen. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er rekening is gehouden met alle gestelde diagnoses en de daaruit voortvloeiende zeer forse psychische en lichamelijke beperkingen. Verder is met de aangenomen urenbeperking rekening gehouden met de forse energetische beperkingen en de benodigde recuperatietijd. Daarbij stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres geen intensieve behandeling heeft en verder geen specifieke aandoeningen heeft die een verdergaande urenbeperking rechtvaardigen. De rechtbank kan deze toelichting volgen.
7. De verwijzing van eiseres naar de klasse-indeling naar ernst bij de gestelde aandoening in de brief van de behandelaar, is onvoldoende om aan te nemen dat voor eiseres meer beperkingen gelden. Deze klasse-indeling is van algemene aard en gaat niet in op de situatie van eiseres. Daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de medische beoordeling ook aanneemt dat bij eiseres sprake is van de gestelde aandoening en daarvoor beperkingen heeft aangenomen die passen bij die aandoening. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de aandoening van eiseres onvoldoende is erkend en/of onvoldoende is vertaald naar beperkingen. Dat eerder bij de WIA-beoordeling per einde wachttijd in 2017 wel een grotere urenbeperking was aangenomen, wil niet zeggen dat het Uwv aan die eerdere WIA-beoordeling is gebonden. Bij die WIA-beoordeling ging het om een ander beoordelingsmoment. Nu is de datum in geding 3 mei 2021. Alleen al het gegeven dat er sprake is van een andere datum in geding, maakt dat er sprake kan zijn van een andere medische situatie die kan leiden tot een andere uitkomst in de (her)beoordeling van de mate van arbeids(on)geschiktheid. Zoals hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om per 3 mei 2021 zwaardere beperkingen aan te nemen dan vermeld in de FML.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert dus geen reden voor het oordeel dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen en dat de urenbeperking niet ver genoeg gaat. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals is verzocht. Eiseres heeft tijdens de zitting nog gesteld dat zij niet de financiële middelen heeft om zelf een deskundige in te schakelen. Voor zover eiseres hiermee heeft bedoeld te stellen dat om die reden geen sprake is van een eerlijk proces en daarom een deskundige moet worden ingeschakeld, wijst de rechtbank dit verzoek af. Zoals hiervoor is overwogen twijfelt de rechtbank niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiseres heeft zich in beroep laten bijstaan door een professionele gemachtigde en heeft haar beroep onderbouwd met medische stukken. Dat eiseres geen geld heeft om zelf aanvullend onderzoek te verrichten, heeft zij niet onderbouwd.
De arbeidskundige beoordeling
9. Eiseres vindt verder dat de geselecteerde functies niet passend zijn, maar heeft geen specifieke op de geselecteerde functies gerichte beroepsgronden aangevoerd. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld is er geen reden om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit betekent dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij het selecteren van de functies de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in die FML als uitgangspunt heeft mogen nemen. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarbij voldoende heeft gemotiveerd dat de functies passen bij de vastgestelde belastbaarheid van eiseres.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

10. Op basis van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld op 64,06%. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.