ECLI:NL:RBMNE:2022:4330

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
10096409 / LV EXPL 22-30
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning en huurachterstand na overlijden huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Oost Flevoland Woondiensten (OFW) en [gedaagde]. OFW vorderde de ontruiming van een woning en betaling van huurachterstand van [gedaagde], de zoon van de overleden huurders. De huurovereenkomst eindigde van rechtswege na het overlijden van de huurders, en OFW stelde dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was tussen [gedaagde] en zijn ouders, waardoor hij geen recht had om in de woning te blijven. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] per 1 augustus 2022 zonder recht of titel in de woning verbleef, en dat de ontruiming moest worden toegewezen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen in plaats van drie dagen. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 2.007,13, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. OFW's vordering tot betaling van een maandelijkse vergoeding van € 670,15 werd ook toegewezen. In reconventie vorderde [gedaagde] herstel van toegang tot het woningzoekende portaal van OFW, maar deze vordering werd afgewezen. De proceskosten werden aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis in kort geding van 1 november 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 10096409 / LV EXPL 22-30 van
de stichting
STICHTING OOST FLEVOLAND WOONDIENSTEN,
gevestigd te Dronten,
eiseres in conventie,
verweerster in het incident,
verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: OFW,
gemachtigde: mr. R.M. Goeman,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in het incident,
eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D. Pieterse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 9 producties van 23 september 2022
  • de incidentele conclusie van onbevoegdheid tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie.
1.2.
Op 18 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens OFW zijn de heer [A] (woonconsulent) en mevrouw [B] (huurincasso consulent) verschenen, bijgestaan door mr. Goeman. [gedaagde] is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. Pieterse. Mr. Goeman heeft een pleitnota voorgedragen en de producties 10 tot en met 12 overgelegd. De griffier heeft aantekeningen bijgehouden van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie

2.1.
Op 3 augustus 2019 is een huurovereenkomst tussen de heer [C] en mevrouw [D] (ouders van [gedaagde] ) als huurders enerzijds en OFW als verhuurder anderzijds tot stand gekomen. Het gehuurde betreft een 65+ woning en maakt onderdeel uit van een woonservicegebied.
2.2.
[gedaagde] is per 1 februari 2022 ingetrokken bij zijn ouders om zijn hulpbehoevende ouders te verzorgen.
2.3.
Op [2022] is de moeder van [gedaagde] overleden en op [2022] is [gedaagde] vader overleden.
2.4.
Bij brief van 29 juni 2022 is aan de nabestaanden medegedeeld dat de huurovereenkomst op 31 juli 2022 van rechtswege eindigt vanwege het overlijden van de huurders.
2.5.
De huur van de maanden mei, juni en september 2022 is niet betaald. De maand augustus 2022 is gedeeltelijk betaald.
in reconventie
2.6.
[gedaagde] heeft zich op 20 april 2017 via de website van OFW ingeschreven als woningzoekende.
2.7.
Voor de gebruikmaking van het woningzoekende portaal van OFW zijn jaarlijkse verlengingskosten verschuldigd van € 15,00.
2.8.
In 2019 heeft [gedaagde] de verlengingskosten niet tijdig betaald waarna OFW [gedaagde] heeft uitgeschreven. Omdat [gedaagde] binnen enkele weken alsnog de verlengingskosten betaalde, is de inschrijving door OFW hersteld.
2.9.
In 2020 heeft [gedaagde] de verlengingskosten niet betaald, waarna OFW [gedaagde] per
21 mei 2020 heeft uitgeschreven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
OFW vordert om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I. om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van [gedaagde] is en met al de personen die zijdens [gedaagde] in voornoemde woning verblijven, en deze woning ter vrije en algehele beschikking van OFW te stellen;
II. tot betaling van een bedrag aan achterstand, berekend tot en met de maand september 2022, van € 2.007,13, te vermeerderen met incassokosten van € 242,66 en met de wettelijke rente over € 2.007,13 vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
III. tot betaling van een vergoeding van € 670,15 per maand, voor iedere maand vanaf de maand oktober 2022, een gedeelte van een maand te rekenen voor een hele, tot aan de datum dat [gedaagde] de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] heeft ontruimd conform het onder I. gevorderde;
IV. in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris, de nakosten en de verschotten van de gemachtigde van OFW.
3.2.
Aan haar vordering legt OFW – samengevat – ten grondslag dat van medehuur in de zin van artikel 7:268 lid 1 BW geen sprake is. Ook was tussen [gedaagde] en zijn ouders geen sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding in de zin van artikel 7:268 lid 2 BW, zodat [gedaagde] met het eindigen van de huurovereenkomst per 31 juli 2022 zonder recht of titel in de woning verblijft. Dientengevolge dient de woning ontruimd te worden door [gedaagde] en is [gedaagde] eveneens gehouden de huurachterstand van € 2.007,13 op grond van artikel 7:268 lid 5 BW te betalen, zo stelt OFW.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert om OFW te gelasten c.q. te veroordelen om binnen drie dagen na dit vonnis de overeenkomst met [gedaagde] na te komen in die zin dat zij de toegang tot het door haar beheerde portaal voor [gedaagde] zal herstellen en hersteld zal houden c.q. [gedaagde] in staat zal stellen te reageren op sociale huurwoningen in de gemeente Dronten, zulks met instandhouding van de inschrijfduur vanaf 20 april 2017 zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 per dag dat OFW hier niet aan voldoet, met een maximum van € 25.000,00.
3.6.
Aan zijn vordering legt [gedaagde] – samengevat – ten grondslag dat OFW toerekenbaar tekort schiet dan wel onrechtmatig handelt door hem geen toegang te verschaffen tot het door haar beheerde portaal met een inschrijvingsduur vanaf 20 april 2017. [gedaagde] vreest dat hij hierdoor dakloos zal worden.
3.7.
OFW voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
[gedaagde] stelt dat de kantonrechter onbevoegd is om kennis te nemen van dit geschil, omdat volgens OFW geen sprake (meer) is van een huurovereenkomst en derhalve geen sprake is van een aardvordering in de zin van artikel 93 Rv. De onderhavige procedure moet daarom door de voorzieningenrechter van de sector handel worden behandeld.
4.2.
De kantonrechter heeft reeds bij aanvang van de mondelinge behandeling in het incident beslist. Het incident is afgewezen, omdat in artikel 93 onder c Rv is bepaald dat zaken ‘betreffende een huurovereenkomst’ door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Nu in deze procedure het geschil tussen partijen voortvloeit uit de eerdere huurovereenkomst tussen de ouders van [gedaagde] en OFW, is de kantonrechter bevoegd kennis te nemen van dit geschil.
4.3.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, zal hij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van OFW begroot op nihil, omdat er ter zake daarvan geen zelfstandige proceshandelingen zijn verricht.
in de hoofdzaak
in conventie
Spoedeisend belang
4.4.
Van het spoedeisend belang van OFW bij haar vordering is voldoende gebleken. Dit belang is voor wat betreft de gevorderde ontruiming ook niet door [gedaagde] betwist.
4.5.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van OFW in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
De ontruiming
4.6.
Vast staat dat de ouders van [gedaagde] , de huurders van OFW, zijn overleden en dat [gedaagde] geen medehuurder is in de zin van artikel 7:268 lid 1 BW. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of [gedaagde] , die sinds 1 februari 2022 zijn hoofdverblijf heeft in de woning van OFW, een beroep toekomt op lid 2 van voornoemd artikel. Hierin is bepaald dat degene die met de overleden huurder een “duurzame gemeenschappelijk huishouding” heeft gehad, de huur mag voortzetten gedurende (in ieder geval de eerste) zes maanden na het overlijden van de huurder.
4.7.
Voor de beantwoording van de vraag of een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, zijn volgens vaste jurisprudentie zowel objectieve als subjectieve factoren, zoals de bedoeling van de betrokkenen, van belang. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van een kind en een ouder na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Daarbij kan mede betekenis toekomen aan het ontbreken van wederkerigheid in de relatie tussen ouder en kind. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten verder alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd, zoals het feitelijk gebruik van het gehuurde door de huurder en de medebewoner, alsmede de omstandigheid dat zij al dan niet (i) gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, (ii) gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichten, (iii) gezamenlijk de maaltijden bereiden en gebruiken, (iv) gezamenlijk invulling geven aan vrije tijd en (v) gezamenlijk deelnemen aan het sociaal verkeer. Ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding geldt voor degene die met een beroep op artikel 7:268 lid 2 BW voortzetting van de huur vordert een verzwaarde stelplicht.
4.8.
[gedaagde] voert aan dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde met zijn ouders. Hij verwijst daartoe naar een drietal schriftelijke verklaringen waaronder die van zijn zus, mevrouw [E] . Zij verklaart dat ze [gedaagde] de boodschappen en het huishouden heeft zien doen. Mevrouw [F] verklaart dat zij goederen heeft gehaald die werden betaald door [gedaagde] . En volgens de heer [G] heeft [gedaagde] onder meer boodschappen gedaan en eten klaargemaakt voor zijn ouders. Ook heeft [gedaagde] zijn ouders gecompenseerd voor het verlies van inkomen als gevolg van zijn inschrijving op het adres van zijn ouders, volgens [G] . Verder heeft [gedaagde] enkele (ongedateerde) afschrijvingen overgelegd van betalingen aan onder andere supermarkten en drogist.
4.9.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is met deze summiere verklaringen en ongespecificeerde en ongedateerde betalingsbewijzen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn ouders voerde. De relatie van [gedaagde] met zijn ouders, die overigens ook van korte duur is geweest, werd niet gekenmerkt door het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Temeer nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij vanwege de hulpbehoevendheid van zijn ouders bij hen in is getrokken. Echter, niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] en zijn ouders
elkaarhielpen. Er was in dit opzicht geen sprake van wederkerigheid. [gedaagde] verzorgde zijn ouders vanwege hun hulpbehoevendheid en in die rol paste ook dat hij bepaalde boodschappen deed en eten bereidde, maar dat is voor het aannemen van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 7:268 BW onvoldoende. Immers, [gedaagde] heeft verder ook niet onderbouwd dat hij gezamenlijk (of op grond van een afgesproken verdeling) huishoudelijke taken verrichtte, gezamenlijk de maaltijden bereid en gebruikt heeft, een gezamenlijke invulling heeft gegeven aan vrije tijd en gezamenlijk heeft deelgenomen aan het sociaal verkeer (zoals hierboven onder 4.7. genoemd).
4.10.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] per 1 augustus 2022 zonder recht of titel in de woning van OFW verblijft en dat dientengevolge de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal echter, in redelijkheid, op veertien dagen worden gesteld in plaats van drie dagen.
De huurachterstand, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
[gedaagde] zal op grond van artikel 7:268 lid 5 BW worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde huurachterstand van € 2.007,13 nu is komen vast te staan dat [gedaagde] ten onrechte een beroep op voortzetting van de huur krachtens dit artikel heeft gedaan. [gedaagde] blijft daardoor over de tijd gedurende welke hij het genot van de woonruimte heeft gehad tegenover OFW aansprakelijk voor de nakoming van de huur die voor hem zou hebben bestaan als hij huurder was geweest. De gevorderde wettelijke rente over voornoemd bedrag zal worden toegewezen op de in het dictum te vermelden wijze.
4.12.
OFW maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. OFW heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 242,66 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal eveneens worden toegewezen.
De maandelijkse vergoeding
4.13.
De gevorderde maandelijkse vergoeding van € 670,15 per maand, te rekenen vanaf oktober 2022 tot aan de ontruiming, zal worden toegewezen.
De proceskosten
4.14.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk zal worden gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van OFW begroot op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde € 747,00
Totaal € 1.239,43.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de in het dictum te vermelden wijze.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom zijn lichamelijke handicap aan toewijzing van de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad in de weg staat. Het enkel in het geding brengen van een specificatie van zijn Wajong-uitkering is daartoe onvoldoende nu daaruit niet blijkt in hoeverre de handicap in de weg staat om te verblijven in een reguliere opvang. Het vonnis zal derhalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
4.16.
In reconventie heeft [gedaagde] gevorderd om OFW, op straffe van een dwangsom, te gelasten c.q. te veroordelen om de overeenkomst met [gedaagde] na te komen in die zin dat zij de toegang tot het door haar beheerde portaal voor [gedaagde] zal herstellen, zodat [gedaagde] kan reageren op sociale huurwoningen in de gemeente Dronten, met instandhouding van de inschrijfduur vanaf 20 april 2017.
4.17.
Met de toe te wijzen ontruiming van de woning, is het spoedeisende belang van [gedaagde] bij zijn vordering gegeven. Bovendien is het spoedeisende belang niet door OFW betwist. De vordering van [gedaagde] wordt evenwel afgewezen. [gedaagde] heeft reeds in 2019 ook de verlengingskosten niet tijdig betaald, waarna OFW hem heeft uitgeschreven. Omdat [gedaagde] binnen enkele weken daarna alsnog de verlengingskosten betaalde, is de inschrijving door OFW hersteld. Hiermee heeft [gedaagde] al eens een tweede kans gekregen. Door vervolgens in 2020 wederom de verlengingskosten niet te betalen, telde hij als een gewaarschuwd mens. Bovendien heeft [gedaagde] zelf geen contact meer opgenomen met OFW omtrent het betaalverzoek dat hij wenste te ontvangen (productie 10 van OFW), maar naar zijn zeggen uitbleef. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om, met de wetenschap dat OFW zijn inschrijving kon beëindigen bij het uitblijven van betaling, hier zelf achteraan te gaan. OFW is daarmee niet toerekenbaar tekortgeschoten of heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens [gedaagde] . Het gevorderde wordt derhalve afgewezen.
De proceskosten
4.18.
Nu de reconventionele vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen, zal [gedaagde] in de kosten van OFW worden veroordeeld. Omdat de reconventionele vordering voortvloeit uit het verweer in conventie, wordt het salaris gehalveerd en dus toegewezen tot een bedrag van € 373,50. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de in het dictum te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van OFW begroot op nihil,
in conventie
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van [gedaagde] is en met al de personen die zijdens [gedaagde] in voornoemde woning verblijven, en deze woning ter vrije en algehele beschikking van OFW te stellen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan OFW van een bedrag aan achterstand, berekend tot en met de maand september 2022, van € 2.007,13, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan OFW van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 242,66,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan OFW van een vergoeding van € 670,15 per maand, voor iedere maand vanaf de maand oktober 2022, een gedeelte van een maand te rekenen voor een hele, tot aan de datum dat [gedaagde] de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] heeft ontruimd conform de veroordeling onder 5.3.,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van OFW begroot op € 1.239,43,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] om, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door OFW volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.11.
wijst het gevorderde af,
5.12.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van OFW begroot op € 373,50 aan salaris gemachtigde,
5.13.
veroordeelt [gedaagde] om, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door OFW volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.14.
verklaart deze proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2022.