ECLI:NL:RBMNE:2022:4313

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/4529 en UTR 22/4531
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) voor lidmaatschap schietvereniging na zedendelict

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser afgewezen. Eiser had een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) aangevraagd voor lidmaatschap van een schietvereniging, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Rechtsbescherming vanwege een veroordeling voor een zedendelict uit 2007. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing van de VOG terecht was, omdat de veroordeling van eiser een belemmering vormt voor de uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Eiser had aangevoerd dat hij zonder de VOG zijn functie als testvlieger en pantsertester niet kon uitoefenen, wat zou leiden tot financiële problemen voor zijn gezin. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd is op basis van de beleidsregels die de Minister hanteert. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van de samenleving zwaarder wegen dan die van eiser, gezien de ernst van de zedendelict en het risico dat het bezit van een wapen met zich meebrengt. De rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4529 en UTR 22/4531
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en

De Minister voor Rechtsbescherming (verweerder)

(gemachtigde: mr. P. Drijsburg).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG). Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Verweerder heeft deze aanvraag met besluit van 18 mei 2022 (primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 27 maart 2022 een VOG aangevraagd voor de aanvraag van een lidmaatschap van [de schietvereniging] te [vestigingsplaats] .
2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvraag de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (Beleidsregels). Daarnaast heeft verweerder het specifieke screeningsprofiel Lidmaatschap schietvereniging toegepast.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) binnen de terugkijktermijn op naam van eiser een veroordeling voor een zedendelict is geregistreerd. Eiser is hiervoor op 2 maart 2010 [1] in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden en 1 week waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens verkrachting, meermalen gepleegd en een mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden, gepleegd op 30 mei 2007. Deze uitspraak is op 17 januari 2012 onherroepelijk geworden. De proeftijd is geëindigd op 9 oktober 2014. Omdat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in het JDS, heeft verweerder eisers gegevens zonder tijdsbeperking ontvangen. Hieruit blijkt dat eiser in 1991 en 1997 met justitie in aanraking is gekomen vanwege een vermogensdelict en tweemaal het overtreden van de Wet wapens en munitie.
4. Het strafbaar feit uit 2007 vormt volgens verweerder, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium als bedoeld in de Beleidsregels. Ook is verweerder van mening dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s zoals die door middel van het objectieve criterium zijn vastgesteld, zwaarder dienen te wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG. Daarmee is ook voldaan aan het subjectieve criterium. In dit kader heeft verweerder laten meewegen dat eiser ook buiten de terugkijktermijn voorkomt in de JDS.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Van voldoende spoedeisendheid is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een behandeling van de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Een financieel belang vormt op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dat kan wel het geval zijn indien actueel een financiële noodsituatie bestaat of op korte termijn dreigt te ontstaan.
7. Eiser heeft in het verzoekschrift gesteld dat hij zonder een VOG geen lidmaatschap kan aanvragen bij [de schietvereniging] . Zonder dit lidmaatschap kan hij zijn functie als testvlieger en pantsertester niet naar behoren uitoefenen, en zal daarvan zware financiële gevolgen ondervinden. Eiser doet een beroep op de spoedeisendheid in verband met de onhoudbare financiële situatie als kostwinner van zijn gezin. Eiser zal zonder afgifte van de VOG zijn woonlasten van het onderkomen van hem en zijn gezin niet meer kunnen betalen. In dit verband lopen eiser en zijn vrouw en vier kinderen significante risico’s op schade. Daarnaast beroept hij zich op het spoedeisend belang van de samenleving.
8. Verweerder heeft zich in het verweerschrift en op de zitting op het standpunt gesteld dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening. Eiser heeft volgens verweerder niet aangetoond dat hij werkzaam is als testvlieger en pantsertester en heeft niet onderbouwd dat als gevolg van de afwijzing van zijn aanvraag zijn financiële situatie is verslechterd.
9. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt, ook niet op de zitting, dat het verkrijgen van een VOG gevolgen heeft voor zijn gezinsinkomen. De voorzieningenrechter vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het lidmaatschap van de schietvereniging nodig heeft om in het geheim ontwikkelde pantsers voor militaire vliegtuigen te testen. De verklaringen die hij daarover op zitting heeft afgelegd vindt de rechtbank niet geloofwaardig.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
10. Uit proceseconomische overwegingen zal de voorzieningenrechter, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, met instemming van partijen op de zitting, toch uitspraak doen op het beroep van eiser (de bodemzaak).
11. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, weigert Onze Minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
12. De voorzieningenrechter beoordeelt de vraag of verweerder de aanvraag van eiser om een VOG heeft mogen afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
13. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het objectieve criterium
14. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels [2] heeft opgesteld. In deze beleidsregels staat dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing van het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd.
15. Eiser heeft ten aanzien van het objectieve criterium aangevoerd dat verweerder onvoldoende zorgvuldig naar zijn zaak heeft gekeken. Eiser heeft kenbaar gemaakt wat de achtergrond en omstandigheden van het betrokken feit zijn geweest, maar uit het bestreden besluit blijkt niet dat een deugdelijke concrete en individuele beoordeling op basis daarvan is gemaakt. Eiser is veroordeeld voor een zedendelict, gepleegd op 30 mei 2007. Dit is ruim vijftien jaar geleden. Hierbij was bovendien sprake van een zeer specifieke omstandigheden die de bewijswaarde van de gebezigde verklaringen in een bijzonder twijfelachtig daglicht zetten. De veroordeling heeft betrekking op een beschuldiging van verkrachting en mishandeling van de huidige levenspartner van eiser, met wie eiser tot op de dag van vandaag is gehuwd. Zij hebben inmiddels samen vier kinderen. Eiser is op 18 maart 2010 met de aangeefster gehuwd en heeft in verband met de ingrijpende gevolgen van de veroordeling aangifte van valse aangifte gedaan. Eiser heeft daarnaast cassatie ingesteld en is een artikel 12 Sv procedure gestart wegens het niet-vervolgen van aangeefster, zijn echtgenote. Een herzieningsverzoek is gedaan in verband met een pas veel later, op 30 augustus 2013, verkregen ontlastende getuigenverklaring.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. In het screeningsprofiel is een terugkijktermijn bepaald van acht jaren, maar in de beleidsregels is de terugkijktermijn bij misdrijven tegen de zeden niet in duur beperkt. Uit het screeningsprofiel blijkt dat eiser uit hoofde van zijn lidmaatschap van de schietvereniging tijdelijk de beschikking krijgt over een wapen. Tijdens het beoefenen van de schietsport krijgt eiser niet alleen te maken met andere leden van de schietvereniging, maar ook met bezoekers van de vereniging. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder afgaan op de juistheid van de justitiële gegevens zoals in het JDS zijn vastgelegd. Uit deze gegevens blijkt dat eiser op 2 maart 2010 door het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, is veroordeeld wegens verkrachting, meermalen gepleegd en mishandeling begaan tegen zijn levensgezel tot een gevangenisstraf van 23 maanden en 1 week, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Deze uitspraak is op 17 januari 2012 onherroepelijk geworden. Uit het arrest van 2 maart 2010 blijkt dat het hof reeds rekening heeft gehouden met het feit dat de levensgezel van eiser haar verklaring heeft willen intrekken dan wel wisselend heeft verklaard. Ook heeft het hof reeds bij de strafoplegging rekening gehouden met de relatie tussen eiser en zijn levensgezel, zodat verweerder deze veroordeling terecht bij de beoordeling heeft betrokken.
17. De minister heeft zich – conform het screeningsprofiel – naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de registratie van eiser in het JDS wegens een veroordeling voor een zedendelict, waardoor de terugkijktermijn onbeperkt is, niet te verenigen is met het doel van de aanvraag, namelijk lidmaatschap van een schietvereniging. Indien herhaald bestaat er een risico voor de samenleving, omdat de combinatie van wapengebruik en geweldshandelingen een gevaar oplevert. Het risico bestaat dat het ter beschikking gestelde wapen wordt ingezet als machtsmiddel. Een dergelijk machtsmiddel vergroot het risico op machtsmisbruik en daarmee het risico op het plegen van een zedendelict. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt daarmee voldaan aan het objectieve criterium. Het tijdsverloop en de bijzondere omstandigheden kunnen in dit kader niet aan de orde komen, omdat deze zien op het subjectieve criterium. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Dit betekent dat de afgifte van de VOG door de minister op grond van paragraaf 3.1.3 van de beleidsregels op dat moment moet worden geweigerd, tenzij toetsing aan het subjectieve criterium leidt tot de conclusie dat desondanks een VOG kan worden afgegeven.
Het subjectieve criterium
18. De aanvraag dient volgens de beleidsregels vervolgens te worden getoetst aan de hand van het subjectieve criterium. [3]
19. Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
20. Eiser heeft aangevoerd dat het tijdsverloop bij de beoordeling van het subjectieve criterium in zijn voordeel moet worden meegewogen, omdat er bijna vijftien jaren zijn verstreken sinds zijn veroordeling door de rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 december 2007 en ruim vijftien jaren sinds de pleegdatum op 30 mei 2007. Van onrust in de maatschappij als gevolg van het zedendelict is geen sprake meer. Het is onredelijk van verweerder om enkel te stellen dat het tijdsverloop niet in voordeel van eiser weegt. Dat onrust bij zedendelict in de maatschappij ingrijpender is en langer aanhoudt is te algemeen. Eiser is in 2010 gehuwd met aangeefster en dat huwelijk houdt nog steeds stand. Bij de hoeveelheid antecedenten heeft verweerder betrokken dat eiser tweemaal buiten terugkijktermijn en eenmaal binnen terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen. Het standpunt van verweerder dat meer waarde wordt gehecht aan aard en ernst van de strafbare feiten en overige wegingsfactoren, zonder nadere concretisering daarvan, vindt eiser onvoldoende. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hem een wapenverlof is verleend. Gezien dit alles is de weigering van een VOG volgens eiser evident disproportioneel.
21. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het geval van eiser paragraaf 3.1.4.1 van de Beleidsregels van toepassing is. De vraag of de weigering van afgifte van een VOG bij misdrijven tegen de zeden evident disproportioneel is, is alleen aan de orde wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor de behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. [4] Dit is bij eiser, die de aanvraag heeft gedaan voor een VOG voor lidmaatschap van een schietvereniging, niet aan de orde. Verweerder dient derhalve te toetsen aan paragraf 3.1.4.1 van de beleidsregels.
22. Paragraaf 3.1.4.1. van de Beleidsregels luidt als volgt:
“Het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
(…)
Naast justitiële gegevens kunnen ook politiegegevens bij de beoordeling worden betrokken. In de politiesystemen kunnen bijvoorbeeld mutaties omtrent strafbare feiten aanwezig zijn, opgemaakte processen-verbaal en (dag)rapporten. Ondanks het feit dat deze informatie niet in alle gevallen tot vervolging heeft geleid, kan deze bij de beoordeling van de aanvraag worden meegewogen. Hierdoor wordt een betrouwbaar beeld verkregen van de integriteit van de aanvrager.
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.”
23. Bij toetsing aan het subjectieve criterium heeft verweerder beoordelingsruimte en de voorzieningenrechter toetst het besluit van verweerder op dit punt dan ook terughoudend.
24. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen.
25. Verweerder heeft, zo blijkt uit het bestreden besluit, gekeken naar de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en de mate van tijdsverloop sinds het laatste justitiële gegeven.
26. Hoewel de strafbare feiten zich in 2007 hebben voorgedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze feiten in redelijkheid nog steeds zwaar heeft kunnen laten meewegen. Het betreft twee ernstige zedendelicten die in het beleid zwaar wegen, wat blijkt uit de omstandigheid dat de terugkijktermijn voor zedendelicten niet in tijd beperkt is. Daarbij heeft verweerder kunnen meewegen dat het hof eiser deze delicten niet licht heeft aangerekend. Verweerder heeft deze belangen afgewogen tegenover het belang van eiser bij de gevraagde VOG. Verweerder heeft dat belang terecht als sport en hobby gekarakteriseerd omdat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard dat hij het lidmaatschap voor professionele doeleinden nodig heeft. Verweerder heeft bij de beoordeling van eisers belang op dat punt ook kunnen meewegen dat een VOG voor het lidmaatschap van een schietvereniging niet bedoeld is voor de professionele activiteiten die eiser op de schietvereniging wil verrichten, namelijk het testen van vliegpantsers.
27. De rechtbank merkt nog op dat verweerder de informatie van de politie van 29 maart 2022 niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Die informatie beschrijft een aantal incidenten rond eiser en bevat een aandachtsvestiging voor eiser. Deze informatie bevat echter geen informatie die bij de belangenafweging in het voordeel van eiser zouden meewegen. De omstandigheid dat verweerder deze informatie niet heeft meegewogen merkt de rechtbank daarom niet aan als een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

28. De conclusie is dat verweerder de gevraagde VOG terecht heeft geweigerd. Het beroep is daarom ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
29. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Beleidsregels VOG-NP-RP 2022.
3.Paragraaf 3.1.4 van de Beleidsregels.
4.Paragraaf 3.1.4.2 van de Beleidsregels