In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2022 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat is ingesteld door [procesdeelnemer I] B.V. tegen [procesdeelnemer II], [procesdeelnemer III] V.O.F., Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en Achmea Zorgverzekeringen N.V. De eiseres, [procesdeelnemer I], vorderde een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verzekerden zonder schriftelijke toestemming van haar portefeuille naar de portefeuille van [procesdeelnemer III] zouden worden overgeboekt. De rechtbank heeft de vorderingen van [procesdeelnemer I] afgewezen, omdat deze niet voldeden aan de eisen voor een voorlopige voorziening zoals gesteld in artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende samenhang was tussen de hoofdvordering en de gevorderde voorlopige voorzieningen. De eiseres had geen termijn aangegeven voor de voorlopige voorziening en de vorderingen betroffen verschillende onderwerpen. De rechtbank heeft [procesdeelnemer I] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563 aan de zijde van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III], en € 563 aan de zijde van Zilveren Kruis Achmea. De hoofdzaak zal op 16 maart 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.