8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een 19-jarige jongen, met wie hij voorheen bevriend was, opzettelijk van het leven beroofd door met een mes in zijn borst te steken. Doodslag is een levensdelict en de ernst daarvan behoeft geen betoog. Een nog jonge man is het leven ontnomen en zijn laatste momenten moeten vol pijn en (doods)angst zijn geweest. Het handelen van verdachte heeft de nabestaanden ernstig geschokt en hun leven blijvend en ingrijpend beïnvloed. Aan hen is door dit feit een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de moeder van het slachtoffer. Een dergelijk feit draagt daarnaast een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaakt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan mishandeling van de buurman van zijn grootvader door die buurman meermalen met kracht in zijn gezicht te stompen. Hoewel niet kan worden vastgesteld dat de mishandeling in juridische zin zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad is de rechtbank, gelet op de verklaring van de echtgenote van de slachtoffer en de foto’s in het dossier van de verwondingen, van oordeel dat sprake is geweest van een ernstige mishandeling. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan. Dit temeer nu deze buurman slechts zijn burgerplicht vervulde door, bij het vermoeden van huiselijk geweld, bij verdachte te informeren of alles in orde was.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 januari 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport van 29 september 2021, opgemaakt door drs. R.J. Vriend, GZ-psycholoog;
- de verklaring van drs. R.J. Vriend als deskundige, ter terechtzitting van 25 januari 2022;
- een Pro Justitia (weiger)rapport van 9 oktober 2021, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater;
- een rapport van Reclassering Nederland van 6 december 2021, opgemaakt door T. Jaarsveld, reclasseringswerker.
Het rapport van de psycholoog
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat er bij verdachte sprake is van gemiddeld tot beneden gemiddelde intellectuele capaciteiten, waarbij perceptuele capaciteiten negatief afsteken en op laag begaafd niveau liggen en het werkgeheugen van verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau ligt. Voorts is er bij verdachte sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en is er een periodiek explosieve stoornis geclassificeerd.
De gebrekkige ontwikkeling is van jongs af aan aanwezig geweest, waardoor de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een narcistische persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was. De periodiek explosieve stoornis komt voort uit de scheefgroei in zijn persoonlijkheid en was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de stoornis hebben de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Bij de tenlastegelegde gedragingen speelden de scheefgroei in zijn persoonlijkheid in de richting van een narcistische persoonlijkheidsstoornis een rol bij de mate van zijn boosheid bij krenking. Zijn lacunaire gewetensontwikkeling stuurden zijn gedrag onvoldoende bij, in die zin dat hij het gerechtvaardigd vond zich met fysiek gewe1d te mogen verdedigen. Ook speelde een rol dat verdachte door zijn beperkte cognitieve capaciteiten eerder dan gemiddeld het overzicht kwijtraakt in stressvolle situaties. De psycholoog adviseert dan ook om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op recidive, wanneer verdachte niet meer in detentie zou verblijven, in op matig tot hoog. Het ontbreekt verdachte aan adequate coping-vaardigheden om met krenking en stress om te gaan en zijn lacunaire gewetensontwikkeling is nog niet bijgestuurd. Als verdachte situaties als krenkend en bedreigend ervaart ontstaat er risico op geweld naar bekenden en naasten die hem in zijn ogen dwarszitten, confronteren, vernederen of onheus bejegenen.
De psycholoog verwacht dat behandeling een positief effect kan hebben op het reduceren van de kans op recidive. Daarnaast is de neiging van verdachte om het overzicht kwijt te raken in stressvolle situaties deels in aanleg door zwakke intellectuele vaardigheden aanwezig en zal dit niet geheel door behandeling afnemen. De psycholoog adviseert duidelijke begeleiding en aansturing in de periode dat verdachte meer vrijheden zal gaan krijgen.
De psycholoog adviseert het commune strafrecht toe te passen, omdat er onvoldoende aanwijzingen voor een pedagogische aanpak naar voren zijn gekomen.
Voorts adviseert zij intensieve klinische behandeling, gericht op het bijstellen van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een narcistische persoonlijkheidsstoornis van verdachte en bijstelling van zijn lacunaire gewetensontwikkeling. In aansluiting op de klinische behandeling adviseert de psycholoog een vorm van begeleid wonen. Bij de behandeling adviseert de psycholoog rekening te houden met de gemiddelde tot laag begaafde intellectuele capaciteiten van verdachte. Ook adviseert zij om de grenzen van zijn leervermogen bij behandeling meer duidelijk te krijgen door een nader neuropsychologisch onderzoek te doen vanwege de zeer lage scores bij zijn werkgeheugen.
De psycholoog adviseert klinische behandeling bij een Forensische Psychiatrische Kliniek. Hoe eerder de behandeling plaatsvindt, hoe beter de kansen op resultaten in de gewenste richting nu de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte nog volop in ontwikkeling is. De psycholoog adviseert de plaatsing bij een FPK in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden te laten plaatsvinden. Verdachte wordt in staat geacht zich aan de voorwaarden te kunnen houden.
Het rapport van de psychiater
Uit de (weiger)rapportage van de psychiater blijkt dat verdachte na kennisneming van het rapport van de psycholoog niet heeft willen meewerken aan het psychiatrisch onderzoek. De psychiater heeft derhalve geen inhoudelijke rapportage over verdachte kunnen opmaken.
Het rapport van de reclassering
Uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte ook niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een maatregelenrapport waardoor nader onderzoek naar de uitvoerbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden niet mogelijk was.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert om verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM) op te leggen zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. Verdachte heeft te kennen gegeven geen meerwaarde in (klinische) behandeling te zien. De GVM biedt de mogelijkheid om na de gevangenisstraf opnieuw te onderzoeken wat noodzakelijk is in het kader van re-integratie in de maatschappij.
Het bijgestelde/aanvullende advies van de psycholoog ter terechtzitting
De psycholoog is ter terechtzitting van 25 januari 2022 als deskundige gehoord en heeft haar advies gewijzigd en toegelicht. De psycholoog heeft in haar rapport niet geadviseerd tot oplegging van de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging omdat verdachte ten tijde van haar onderzoek aangaf te zullen meewerken aan behandeling. Inmiddels is gebleken dat verdachte niet meer wil meewerken aan behandeling en nader onderzoek zodat oplegging van de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging, gelet op de noodzaak van behandeling, toch aangewezen is. Indien de noodzakelijke behandeling van verdachte in enig ander kader zou worden opgelegd is er een risico dat verdachte zich daaraan onttrekt en na het uitzitten van een gevangenisstraf onbehandeld terugkeert naar de maatschappij. In dat geval zal het risico op recidive als matig tot hoog worden ingeschat. De psycholoog heeft benadrukt dat behandeling zo snel mogelijk dient aan te vangen. De hersenen zijn tot de leeftijd van 25 jaar nog volop in ontwikkeling zodat de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte tot die leeftijd effectief kan worden behandeld. Behandeling na die leeftijd is volgens de psycholoog wel zinvol, maar minder effectief.
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en maakt die tot de hare. Zij stelt vast dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel ligt het zwaartepunt op de onder 1 bewezen verklaarde doodslag. De rechtbank is van oordeel dat vanuit een oogpunt van normbevestiging, vergelding en generale preventie oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De straf zal echter van een minder lange duur zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt hierbij rekening met de jonge leeftijd van verdachte en met de verminderde mate van toerekening van de feiten. Voor zover de bestraffing mede ter beveiliging dient, overweegt de rechtbank dat dat doel toereikend wordt nagestreefd met de aan verdachte op te leggen maatregel.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van de tbs- maatregel
De vraag die de rechtbank voorligt is of een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (i) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan ter beschikking kan worden gesteld indien sprake is van (ii) een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 1 Sr en (iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
I: Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens:
Bij verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake van gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank volgt daarbij de hierboven genoemde conclusies van de gedragsdeskundige psycholoog R.J. Vriend, en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Bij verdachte is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een periodiek explosieve stoornis.
II: Een misdrijf genoemd in artikel 37a lid 1, onder 1 Sr:
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte begane doodslag een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht betreft, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
III: De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit en de psycholoog schat het risico op recidive als matig tot hoog in, indien verdachte onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij. Intensieve klinische behandeling is noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen.
Omdat de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf oplegt met een langere duur dan vijf jaar, verdachte niet heeft meegewerkt aan het opstellen van een maatregelenrapport, en heeft aangegeven niet aan behandeling in het kader van de tbs-maatregel te willen meewerken, is de oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden geen mogelijkheid.
Behandeling kan als voorwaarde worden opgelegd binnen het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien verdachte zich hier niet aan houdt dan kan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling worden herroepen. Oplegging van de GVM kan betekenen dat verdachte na het uitzitten van zijn gevangenisstraf dient mee te werken aan behandeling op straffe van voorlopige hechtenis, welke voorlopige hechtenis in totaal maximaal zes maanden kan duren. Dit is korter dan de tijd die de klinische behandeling zal kosten. Als verdachte daar na afloop van zijn detentie voor kiest komt het er op neer dat verdachte onbehandeld zal terugkeren naar de maatschappij. De rechtbank acht dit risico reëel aangezien zowel uit de rapporten als uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte geen meerwaarde ziet in (klinische) behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verplichte behandeling als voorwaarde in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling of een GVM onvoldoende kans van slagen. De rechtbank is mede op grond van het onderzoek ter terechtzitting er onvoldoende van overtuigd dat de verdachte daadwerkelijk en intrinsiek voldoende gemotiveerd is om zich langdurig en intensief te laten behandelen. De houding van de verdachte ten opzichte van het zeer ernstige feit en het gebrek aan inzicht in zijn (volledige) problematiek spelen hierin een belangrijke rol.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, het risico op recidive, de inhoud van het in dit vonnis besproken psychologisch rapport, de toelichting van de psycholoog ter terechtzitting en het reclasseringsadvies acht de rechtbank de problematiek van verdachte zodanig ernstig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dat aan verdachte de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging wordt opgelegd. Met de oplegging van een behandeling in een ander kader dan de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid worden voorkomen dat verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
De rechtbank overweegt dat de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel is daarom niet in tijd beperkt.
Toepassing van artikel 37b, tweede lid, Sr.
De psycholoog heeft aangegeven dat hoe eerder de behandeling van verdachte plaatsvindt, hoe beter de kansen op resultaten in de gewenste richting zijn, nu de persoonlijkheidsontwikkeling van (de jonge) verdachte nog volop in ontwikkeling is. Gelet op de noodzaak van behandeling en de invloed van de leeftijd van verdachte op de effectiviteit van de behandeling adviseert de rechtbank, op grond van artikel 37b lid 2 Sr, de Minister dringend om de tbs-maatregel met bevel tot dwangverpleging aan te laten vangen na het uitzitten van een derde van de opgelegde gevangenisstraf.