In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, hebben eisers, een vader en zoon, een vordering ingediend tegen de Gemeente de Ronde Venen. De eisers wonen samen met mevrouw A in een woonwagen op een standplaats op het woonwagencentrum. De gemeente heeft plannen voor revitaliseringswerkzaamheden, waarbij een deel van de bewoners naar een nieuw terrein moet verhuizen. Eisers zijn van mening dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun behoefte aan extra standplaatsen, aangezien vader al gescheiden is van mevrouw A en zoon zelfstandig wil wonen. Ze willen voorkomen dat hun huidige standplaats ontruimd wordt, gebaseerd op een eerder vonnis van 27 oktober 2021.
De voorzieningenrechter heeft op 14 oktober 2022 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij de eisers bijgestaan werden door hun advocaat. De gemeente was vertegenwoordigd door twee advocaten. De rechter heeft vastgesteld dat eisers geen partij zijn bij het vonnis waarvan zij schorsing vragen, en dat zij daarom niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De primaire vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis is afgewezen, omdat de belangen van de geëxecuteerden zwaarder wegen dan die van de gemeente.
De subsidiaire vordering tot verbod op ontruiming van de standplaats is eveneens afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente niet onrechtmatig handelt door de woonwagen van mevrouw A te verplaatsen, aangezien zij de hoofdbewoner is en verplicht is mee te werken aan de verhuizing. De rechter concludeert dat de behoefte aan standplaatsen groter is dan het aanbod, maar dat dit kort geding daar geen oplossing voor kan bieden. De proceskosten worden aan eisers opgelegd, die in het ongelijk zijn gesteld.