ECLI:NL:RBMNE:2022:4258

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22 / 499
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen gemeente Almere

In deze zaak heeft verzoeker op 26 januari 2022 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag van 20 oktober 2021. Verweerder heeft op 3 februari 2022 alsnog een besluit genomen en op 16 februari 2022 een dwangsom van € 947,- toegekend aan verzoeker wegens het niet tijdig nemen van een beslissing. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat deze op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/499

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: drs. F. Elidrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere , verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 26 januari 2022 beroep ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 20 oktober 2021.
Verweerder heeft op 3 februari 2022 alsnog een besluit genomen.
Verder heeft verweerder in het besluit 16 februari 2022 aan verzoeker een dwangsom toegekend van € 947,- vanwege het niet op tijd nemen van een beslissing op zijn aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hier niet op gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Er is inmiddels beslist op zijn aanvraag en er is een dwangsom toegekend.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1/2).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.