ECLI:NL:RBMNE:2022:4251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/3039
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 1 april 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij zij heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 1 april 2022 in gebreke gesteld, waarna zij op 25 juli 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat verweerder nog geen nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen een termijn van twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3039

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe)
en

Belastingdienst/Toeslagen, [locatie] , verweerder

(gemachtigde: mr. [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 1 april 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 25 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van
1 april 2022, ontvangen door verweerder op 11 april 2022, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 25 juli 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk dertien weken. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen zoveel tijd kost.
6. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden.
8. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken. De rechtbank geeft verweerder dus een termijn van twaalf weken om een beslissing bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk
17 november 2022een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt verlengd met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
10. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen.
11. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 20 juli 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Het dossier
12. De rechtbank merkt nog op dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om verweerder te verplichten om een kopie van het dossier van eiseres te verstrekken, zoals door haar is gevraagd. Dit betreft namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Awb.
Griffierecht en proceskosten
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk
17 november 2022alsnog een besluit bekend te maken, met dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb