ECLI:NL:RBMNE:2022:4250

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 september 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag op 24 juni 2021, maar de Belastingdienst/Toeslagen had niet tijdig beslist. Eiser stelde de Belastingdienst in gebreke op 27 juni 2022, waarna hij op 25 juli 2022 beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat er geen zitting nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalde dat de Belastingdienst een termijn van twaalf weken kreeg om alsnog een besluit te nemen, met een uiterste datum van 16 november 2022. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelde de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de Belastingdienst niet tijdig had beslist. Eiser kreeg ook zijn griffierecht van € 50,- en een proceskostenvergoeding van € 379,50 toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. L.E. Mollerus.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en

Belastingdienst/Toeslagen, [locatie] , verweerder

(gemachtigde: [A] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 24 juni 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 24 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 27 juni 2022, ontvangen door verweerder op 5 juli 2022, is verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 25 juli 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan dient dit in principe te doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [3] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk dertien weken. [4] Er is volgens verweerder sprake van een bijzonder geval. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen zoveel tijd kost.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht verweerder een termijn van twee weken te geven om een beslissing te nemen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd, is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval.
8. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen.
9. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken.
De rechtbank geeft verweerder dus een termijn van twaalf weken om een besluit bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk 16 november 2022 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt verlengd met de periode die eiser de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [5] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
11. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. [6] De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen
€ 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
12. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend. Omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is, stelt de rechtbank de dwangsom vast op het maximale bedrag, € 1.442,-.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 16 november 2022 alsnog een besluit bekend te maken, met dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiser de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
3.artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb
4.artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
5.artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb
6.Artikel 8:55c van de Awb.