ECLI:NL:RBMNE:2022:425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21 /3573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Uwv over arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft eiser, een verkoopmedewerker, zich op 3 april 2018 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 24 november 2020 besloten dat eiser per 22 april 2020 recht heeft op een WIA-uitkering, waarbij hij voor 48,97% arbeidsongeschikt is geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv op 15 juli 2021 ongegrond is verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 1 februari 2022 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 27 januari 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het Uwv afwezig was. De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld. Eiser voerde aan dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de vereisten voldoen en dat er geen tegenstrijdigheden zijn.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser per 22 april 2020 recht heeft op een WIA-uitkering van 48,97% arbeidsongeschiktheid. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3573

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Weijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai)

Inleiding

1.1.
Op 3 april 2018 meldde eiser zich ziek. Hij was toen werkzaam als verkoopmedewerker voor 40 uur per week.
1.2.
Met het besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser per 22 april 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser is voor 48,97% arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Met het besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 via Microsoft Teams. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv was afwezig met bericht vooraf.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 april 2020 heeft vastgesteld op 48,97%.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over
iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig?
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht en het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit de rapportage van 11 juni 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] blijkt dat zij de dossiergegevens heeft bestudeerd en op 11 juni 2021 een medisch onderzoek heeft verricht. Verder heeft zij een aanvullende medische rapportage van 23 januari 2022 ingebracht naar aanleiding van de door eiser overgelegde medische stukken. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie uit de behandelend sector door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de heroverweging betrokken. Ook staan er geen tegenstrijdigheden in de rapportages van 11 juni 2021 en 23 januari 2022 en zijn deze voldoende begrijpelijk. De rapportages voldoen daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit op deze rapportages mocht baseren en dit voldoende heeft gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de door hem overgelegde rapportages van Altrecht. Volgens eiser heeft hij meer en ernstigere beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren (vasthouden en verdelen van de aandacht, doelmatig handelen en handelingstempo), sociaal functioneren (emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, samenwerken en vervoer), dynamische handelingen en statische houdingen. Ook kan hij als gevolg van energetische beperkingen minder dan 30 uur per week en 6 uur per dagen werken. Verder brengt eiser naar voren dat hij momenteel een intensief multidisciplinair behandeltraject van drie dagen per week gedurende zes maanden bij Altrecht volgt, gevolgd door zes maanden ambulante nazorg.
Ter zitting geeft eiser in aanvulling hierop aan dat Altrecht fibromyalgie bij hem heeft vastgesteld. In dat verband verzoekt eiser om hiervan een diagnose door de neuroloog te laten vaststellen, die in deze procedure kan worden ingebracht.
8. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de medische beoordeling van het Uwv onjuist is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] van 11 juni 2021 volgt dat zij zich aansluit bij de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt de aangenomen psychische en lichamelijke beperkingen goed passen bij de aard van de aandoeningen. Ten aanzien van de psychische beperkingen is rekening gehouden met de verminderde mentale flexibiliteit en afgenomen stress en emotionele belastbaarheid. Eiser is daarom beperkt geacht voor wat betreft het flexibel aanpassen aan sterk wisselende mogelijkheden en omstandigheden, werk met veelvuldige storingen en onderbrekingen, frequente deadlines en productiepieken, werk met verhoogd persoonlijk risico, conflicthantering, beroepsmatig chauffeuren, werk met frequente klantencontact/hulpbehoevenden en leidinggeven. Ten aanzien van de lichamelijke beperkingen is rekening gehouden met de door eiser ervaren pijnklachten. Eiser is beperkt geacht voor wat betreft zware trillingen/beschermmiddelen, frequent reiken/buigen, zwaar duwen/trekken/tillen/dragen, duurbelasting in lopen/zitten in een gedwongen werkhouding, staan/geknield en/of gehurkt actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn en geborgen en/of getordeerd actief zijn. Daarnaast geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat de primaire verzekeringsarts al tegemoet is gekomen aan de ervaren klachten van eiser door een beperking aan te nemen ten aanzien van fysiek zware belasting van de rug en nek. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een medische aandoening waarbij het belasten van het bewegingsapparaat gecontra-indiceerd is. Verder ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om een verdergaande urenbeperking aan te nemen dan door de primaire verzekeringsarts is gedaan, namelijk gemiddeld ongeveer
6 uur per dag en gemiddeld ongeveer 30 uur per week, waarbij sprake moet zijn van regelmatige werktijden. De rechtbank ziet geen aanleiding deze conclusies voor onjuist te houden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in beroep geen medische informatie overgelegd die de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep weerspreekt.
In deze procedure wordt de gezondheidstoestand van eiser beoordeeld op 22 april 2020. Dat wordt de datum in geding genoemd. Uit de brieven van 6 september 2021 en 21 december 2021 van Altrecht blijkt dat eiser daar sinds september 2021 een intensief multidisciplinair behandeltraject van drie dagen per week gedurende zes maanden volgt. Aangezien deze behandeling na de datum in geding is, valt dit buiten de omvang van het geschil. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [A] geeft hierover in de aanvullende rapportage van 23 januari 2022 overigens aan dat eiser zich desgewenst toegenomen arbeidsongeschikt kan melden vanaf de aanvang van deze behandeling. De brieven van Altrecht leveren volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nieuwe medische informatie op ter onderbouwing van het standpunt van eiser dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. De rechtbank kan dit volgen. Verder verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar een brief van 3 december 2019 van Altrecht, waaruit de bij eiser gestelde en door de verzekeringsarts aangenomen diagnoses al naar voren kwamen en de suggestie is gedaan dat mogelijk sprake is van fibromyalgie. Ook in geval bij eiser fibromyalgie zou worden vastgesteld, dan zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze conclusies te twijfelen. Gelet hierop en op de datum in geding wijst de rechtbank het verzoek van eiser af om in deze procedure een diagnose door de neuroloog te laten vaststellen en in te brengen.
Ten aanzien van de ingebrachte informatie van de huisarts, waaruit blijkt dat eiser chronische pijnklachten heeft, geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat deze passen bij het beeld van een somatische symptoomstoornis. Dit vormt echter geen nieuwe medische informatie. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
10. Eiser voert aan dat hij de geduide functies van machinaal metaalbewerker, huishoudelijk medewerker gebouwen en huishoudelijk medewerker niet passend zijn, omdat in de functionele mogelijkhedenlijst (FML), die geldig is vanaf 22 april 2020, onvoldoende beperkingen zijn aangenomen.
11. Tegen de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit heeft eiser geen gronden aangevoerd, anders dan dat hij de geduide functies om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling juist is, moet eiser de geduide functies kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bij de toelichting op de signaleringen bij het Resultaat functiebeoordeling gemotiveerd onderbouwd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft hier bovendien nog over overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft aangegeven dat de functies geschikt zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

12. De conclusie is dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser per 22 april 2020 recht heeft op een WIA-uitkering op grond van 48,97% arbeidsongeschiktheid.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.