Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
de rechtbank begrijpt: verbalisant [benadeelde 4]) te helpen, zie ik dat er een andere jongen aan komt. Ineens staat deze jongen bij ons terwijl zijn vader nog op de grond lag. Hij zat nog niet in de handboeien, omdat dat vanwege zijn verzet niet kon. Ik zat op de kale man toen ik een klap kreeg van deze jongen. Later werd mij duidelijk dat de man op de grond zijn vader was. Ik kreeg een of twee klappen van hem op mijn voorhoofd, boven mijn linkeroog. Ik weet niet hoe hij mij sloeg, maar het deed meteen pijn. Ik had al pijnscheuten aan de achterkant van mijn hoofd, en had nu ook pijnscheuten aan de voorkant van mijn hoofd. Ik zag toen dat [benadeelde 1] (
de rechtbank begrijpt: verbalisant [benadeelde 1]) deze jongen pakte en hem bij mij weghaalde. [3]
de rechtbank begrijpt: vader) op de grond. Ik ging daarop op [medeverdachte 1] zijn rug zitten. Ik wilde [medeverdachte 1] aanhouden voor de mishandeling van collega’s [benadeelde 2] en [benadeelde 1] . [4]
de rechtbank begrijpt: verbalisant [benadeelde 2]) toe rennen, [benadeelde 2] zat op dat moment op de grond
(de rechtbank begrijpt: op de vader van verdachte). Dit was voor mij duidelijk een andere jongen dan degene die tegen mijn bus aan was gerend. Ik zag dat de jongen met het donkere haar op [benadeelde 2] af kwam rennen in haar rug, en over haar heen stond en [benadeelde 2] twee harde klappen met rechts gaf. Daarna heeft hij [benadeelde 2] nog meerdere malen geslagen met beide handen. Ik heb gezien dat hij [benadeelde 2] op haar lichaam, schouders en hoofd heeft geraakt. [5]
de rechtbank begrijpt: vader) op de grond lag, op zijn buik. Ik zag dat collega [benadeelde 4] op de rug zat van de man en tegen hem schreeuwde dat hij was aangehouden en dat hij moest meewerken. Op het moment dat ik probeer collega [benadeelde 4] te helpen komt er een persoon op ons afgerend. Later bleek deze persoon te zijn genaamd [verdachte] . [6]
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
first offenderis, zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en spijt heeft van hetgeen is gebeurd. Verdachte werkt als vrachtwagenchauffeur, woont met zijn partner en heeft een omgangsregeling voor zijn zoon. Daarnaast volgt hij een opleiding om als zelfstandig ondernemer aan de slag te kunnen. De raadsvrouw merkt op dat uit het reclasseringsrapport is gebleken dat het recidiverisico op laag wordt geschat. De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met deze omstandigheden in de strafoplegging. Mocht de rechtbank tot een gevangenisstraf komen dan verzoekt de raadsvrouw deze gelijk te stellen aan het voorarrest met mogelijk daarnaast een geheel voorwaardelijke taakstraf. De raadsvrouw heeft tot slot bepleit dat er sprake is van eendaadse samenloop van feit 1 en feit 3 en heeft verzocht dat slechts één strafbepaling wordt toegepast.
9.BENADEELDE PARTIJEN
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
11.BESLISSING
gevangenisstraf voor de duur van één (1) maand;
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
proeftijd van twee (2) jarenvast;
een taakstraf van 80 uren;
- verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering van [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 300,00, bestaande uit € 300,00 aan immateriële schade;
- verklaart [benadeelde 2] voor wat betreft het meer gevorderde ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade van € 275,84 af;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 300,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2022 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 6 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van de immateriële schade van € 300,00 is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- verklaart [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.