In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2022 een tussenuitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De eiseres, [eiseres sub 1 (in het bevoegdheidsincident)] B.V. c.s., heeft gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, stellende dat het geschil behandeld dient te worden door de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. De gedaagden, waaronder gedaagde sub 3, zijn gevestigd in [plaats 1] en [plaats 2]. De eiseres betoogde dat gedaagde sub 3 niet formeel betrokken was bij de discussie en enkel was gedagvaard om de rechtbank Midden-Nederland te bereiken.
De verweerster, [verweerster sub 1 (in het bevoegdheidsincident)] c.s., heeft aangevoerd dat de eiseres misbruik maakt van haar procesrecht door het bevoegdheidsincident op te werpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdregel van relatieve bevoegdheid, zoals vastgelegd in artikel 99 Rv, van toepassing is. Aangezien gedaagde sub 3 woonachtig is in het arrondissement Midden-Nederland, is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen tegen alle gedaagden, mits er voldoende samenhang is tussen de vorderingen.
De rechtbank oordeelde dat er sprake is van eenzelfde feitencomplex en dat de gronden van de vorderingen gelijkluidend zijn. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de eiseres in het bevoegdheidsincident afgewezen. Tevens is de eiseres veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 563,-. De zaak is vervolgens weer op de rol gezet voor beraad op 16 november 2022.