ECLI:NL:RBMNE:2022:424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/ 3417
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WW-uitkering en verminderde verwijtbaarheid van werkloosheid in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiser op 29 december 2020 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering per 1 januari 2021. Het Uwv heeft in een primair besluit van 25 februari 2021 vastgesteld dat eiser recht heeft op de uitkering, maar deze niet zal worden uitbetaald omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden door zelf ontslag te nemen bij zijn ex-werkgever. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In een gewijzigde beslissing op bezwaar op 7 oktober 2021 heeft het Uwv alsnog de uitkering toegekend, maar met een korting vanwege verminderde verwijtbaarheid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 1 februari 2022 geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank overweegt dat eiser bij zijn nieuwe werkgever een kortlopend contract heeft aangegaan zonder garanties voor een langdurig dienstverband, en dat hij in de coronacrisis een risico heeft genomen door deze keuze te maken. De rechtbank concludeert dat het Uwv de persoonlijke omstandigheden van eiser correct heeft gewogen en dat de beslissing om de WW-uitkering met een korting uit te betalen rechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw)

Inleiding

1.1.
Op 29 december 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om per 1 januari 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend te krijgen.
1.2.
Met het besluit van 25 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat eiser weliswaar per 1 januari 2021 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald aangezien hij verwijtbaar werkloos is geworden. Eiser heeft namelijk zelf ontslag genomen bij [bedrijf 1] (ex-werkgever).
1.3.
Met het besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 7 oktober 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar (de gewijzigde beslissing op bezwaar) genomen. Hierin wordt het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard. Volgens het Uwv valt het eiser nog steeds te verwijten dat hij een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft opgezegd voor een contract van drie maanden. Wel zijn er bijkomende omstandigheden op grond waarvan sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dit leidt ertoe dat de WW-uitkering vanaf
1 januari 2021 alsnog tot uitbetaling komt, maar dat daarop een korting wordt toegepast. Deze verlaging betreft de helft van het aantal uren dat eiser gewerkt zou hebben als hij geen ontslag had genomen bij zijn ex-werkgever en loopt tot de beëindiging van de WW-uitkering op 1 juni 2021.
1.6.
Hierop heeft eiser een aanvullend beroepschrift ingediend. Het Uwv heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 via Microsoft Teams. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Eiser en het Uwv waren afwezig met bericht vooraf.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht in de gewijzigde beslissing op bezwaar heeft bepaald dat bij eiser sprake is van een verminderde verwijtbaarheid van werkloosheid op grond waarvan een verlaging van de uitbetaling van zijn WW-uitkering vanaf 1 januari 2021 is toegepast, inhoudende de helft van het aantal uren dat eiser gewerkt zou hebben als hij geen ontslag had genomen bij zijn ex-werkgever.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW volgt dat een werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW kan het Uwv een bedrag blijvend op de WW-uitkering in mindering brengen, indien een werknemer deze verplichting niet is nagekomen. Een uitzondering hierop is als het niet nakomen van deze verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het Uwv de helft van de WW-uitkering over ten hoogste een periode van 26 weken in mindering.
4. Bij de beoordeling of sprake is van verwijtbare werkloosheid moet als eerste worden gekeken of er een reëel vooruitzicht bestond op een nieuw dienstverband van ten minste 26 weken. Als dat niet het geval is, dan moeten de persoonlijke beweegredenen van eiser om van baan te wisselen en de omvang van het door hem genomen risico in ogenschouw worden genomen.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert aan dat hij weliswaar bij het [bedrijf 2] (nieuwe werkgever) een dienstverband van 13 weken is aangegaan, maar hij kon daar 38 uur per week werken. Dit betreft meer uren dan bij zijn ex-werkgever het geval was. Aangezien daar onvoldoende werk was, had zijn ex-werkgever hem eerder dringend verzocht om het dienstverband van 38 uur naar 30 uur per week om te zetten. Deze urenvermindering werd over de volle werkweek verspreid, waardoor eiser niet in staat was om dit elders te compenseren. Eiser heeft hiervoor geen beroep op de WW gedaan, terwijl hij daar wel recht op had. Daarnaast bood het nieuwe dienstverband eiser de gelegenheid om zijn opleiding en ervaring verder te ontwikkelen. Eiser vindt daarom dat hem in zijn geheel geen verwijt valt te maken dat zijn arbeidsovereenkomst bij zijn nieuwe werkgever niet is verlengd, ook gelet op de coronamaatregelen. Er bestond volgens hem een reëel vooruitzicht op een langdurig dienstverband. Gelet op de lockdown zou het contract bij zijn ex-werkgever per
1 maart 2021 zijn geëindigd. Eiser had dan ook een beroep moeten doen op een WW-uitkering. Daarbij heeft zijn ex-werkgever hem geen nieuw aanbod gedaan en niet geprobeerd om hem te behouden door weer een contract van 38 uur per week aan te bieden. Hij is daarom gaan solliciteren naar een andere baan. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het Uwv er in de gewijzigde beslissing op bezwaar ten onrechte vanuit is gegaan dat het dienstverband bij zijn ex-werkgever voor onbepaalde tijd was.
Wat vindt de rechtbank?
6. De rechtbank oordeelt dat geen reëel vooruitzicht bestond op een dienstverband van ten minste 26 weken, aangezien door de nieuwe werkgever van eiser hierover geen enkele toezegging is gedaan. De nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan voor drie maanden en nergens blijkt uit dat eiser al bij het aangaan van die arbeidsovereenkomst zicht had op een dienstverband van ten minste 26 weken. Aangezien de baanwisseling midden in de coronacrisis plaatsvond en de horeca toen al eerder van overheidswege verplicht moest sluiten waardoor er minder werk was in de horeca, nam eiser zelf een risico door in die periode een kortlopende arbeidsovereenkomst aan te gaan. Overigens gaat het bij de beoordeling of er een reëel vooruitzicht bestaat niet om een vergelijking van de duur van de oude met die van de nieuwe arbeidsovereenkomst, zodat niet relevant is of het Uwv ervan uit is gegaan of het oude dienstverband voor bepaalde of onbepaalde tijd gold.
7. De rechtbank concludeert dat het Uwv de persoonlijke beweegredenen van eiser om van baan te wisselen en de omvang van het door eiser genomen risico tegen elkaar heeft afgewogen. Het Uwv heeft in de gewijzigde beslissing op bezwaar rekening gehouden met de door eiser aangevoerde omstandigheden en geconcludeerd dat er daardoor sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank kan volgen dat deze afweging tussen de persoonlijke beweegredenen van eiser en de omvang van het genomen risico de werkloosheid verminderd verwijtbaar maakt. De rechtbank oordeelt daarom dat het Uwv terecht in de gewijzigde beslissing het aangaan van het nieuwe dienstverband door eiser als verminderd verwijtbare werkloosheid heeft gekwalificeerd. Dit leidt ertoe dat eiser alsnog per 1 januari 2021 een WW-uitkering uitbetaald krijgt met inachtneming van een verlaging, vanwege zijn verminderde verwijtbaarheid van werkloosheid. Deze verlaging omvat de helft van het aantal uren dat eiser gewerkt zou hebben als hij geen ontslag had genomen bij zijn ex-werkgever. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.