ECLI:NL:RBMNE:2022:423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3639
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering op basis van arbeidsverledeneis

In deze zaak heeft eiser op 17 maart 2020 een WW-uitkering aangevraagd, waarop het Uwv op 21 april 2020 een voorschot heeft verleend. Later heeft het Uwv besloten dat eiser recht had op een WW-uitkering tot 15 juni 2020, maar dat deze vanaf 16 juni 2020 herzien zou worden en dat een te veel ontvangen bedrag van € 5.618,52 teruggevorderd zou worden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal stond of hij voldeed aan de arbeidsverledeneis voor een verlenging van de WW-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv niet kon aantonen dat eiser eerder dan 22 juli 2021 het bestreden besluit had ontvangen, waardoor het beroep ontvankelijk was. Eiser stelde dat hij recht had op een langere WW-uitkering op basis van zijn arbeidsverleden in verschillende landen, maar het Uwv had onvoldoende gegevens om bij buitenlandse uitkeringsorganen navraag te doen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn arbeidsverleden in België, Italië en Hongarije, waardoor het Uwv niet in staat was om de benodigde informatie te verkrijgen.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had beslist dat eiser niet voldeed aan de arbeidsverledeneis voor een verlenging van de WW-uitkering. De terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering was gerechtvaardigd, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, met mr. L.M.A. Koeman als griffier, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: P. Spoelstra).

Inleiding

1.1.
Op 17 maart 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2.
Met het besluit van 21 april 2020 heeft het Uwv aan eiser een voorschot op zijn mogelijke WW-uitkering toegekend over de periode van 16 maart 2020 tot
15 juni 2020.
1.3.
Met het besluit van 17 februari 2021 heeft het Uwv beslist dat eiser recht heeft op een WW-uitkering tot en met 15 juni 2020. Met het besluit van 19 februari 2021 heeft het Uwv beslist dat de WW-uitkering van eiser vanaf 16 juni 2020 wordt herzien en dat het te veel ontvangen bedrag in de periode van 16 juni 2020 tot en met 30 september 2020 van bruto € 5.618,52 van eiser wordt teruggevorderd.
1.4.
Met het besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser tegen deze beslissingen ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022 via Microsoft Teams. Eiser en zijn gemachtigde, eisers vader, waren aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of eiser aan de arbeidsverledeneis voldoet op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een verlenging van de WW-uitkering van drie maanden. In het geval van eiser ziet de arbeidsverledeneis op de jaren 2015 tot en met 2019. Volgens eiser voldoet hij hieraan, omdat hij toen in Frankrijk, België, Italië en Hongarije heeft gewerkt. Volgens het Uwv heeft eiser niet aangetoond dat hij aan de arbeidsverledeneis voldoet. Hij heeft daarom recht op een WW-uitkering van drie maanden, de WW-uitkering wordt vanaf 16 juni 2020 herzien en over de periode van 16 juni 2020 tot en met 30 september 2020 wordt bruto € 5.618,52 van eiser teruggevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Artikel 42 van de WW bepaalt de duur van de uitkering. Het tweede lid van dat artikel gaat over de arbeidsverledeneis. Om hierop aanspraak te maken, moet het gaan om een dienstverband waarbij de werknemer verzekerd is was voor de WW volgens de sociale zekerheidswetten.
4. De Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (de Verordening) bepaalt onder meer dat een werknemer die in een lidstaat heeft gewerkt en daar verzekerd was voor werkloosheid, dit in de berekening van de duur en de hoogte van een WW-uitkering in een andere lidstaat mee kan laten nemen. Toegepast op deze zaak vloeit uit artikel 61, eerste lid, van de Verordening voort dat het Uwv bij de vaststelling van een WW-uitkering rekening moet houden met inkomsten uit werkzaamheden die iemand in een andere lidstaat heeft vervuld.
Ontvankelijkheid van het beroep
Wat vindt eiser?
5. Naar aanleiding van een brief van de rechtbank van 31 augustus 2021 over het beroepschrift dat buiten de daarvoor gestelde termijn van zes weken is ontvangen, heeft eiser op 7 september 2021 schriftelijk laten weten dat hij het bestreden besluit pas op 22 juli 2021 heeft ontvangen. Ter zitting heeft eiser dit bevestigd. Verder heeft eiser in deze brief omstandigheden aangevoerd op grond waarvan hij het beroepschrift niet eerder kon indienen.
Wat vindt het Uwv?
6. In reactie hierop heeft het Uwv ter zitting aangegeven dat het bestreden besluit niet aangetekend is verstuurd. Aangezien het Uwv niet kan bewijzen dat het bestreden besluit volgens de dagtekening van 14 juli 2021 is verstuurd, gaat hij er vanuit dat het klopt wat eiser zegt over de datum van ontvangst. Dat betekent dat het beroep ontvankelijk is.
Wat vindt de rechtbank?
7. De rechtbank overweegt dat het Uwv niet heeft kunnen aantonen dat eiser eerder dan op 22 juli 2021 het bestreden besluit heeft ontvangen. Het beroepschrift is door de rechtbank op 27 augustus 2021 ontvangen. Dat is binnen de zes weken termijn. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Herziening van de WW-uitkering
Wat vindt eiser?
8. Eiser voert aan dat het Uwv geen dan wel in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met zijn arbeidsverleden. Volgens eiser voldoet hij aan deze eis op grond waarvan hij recht heeft op zes maanden aan WW-uitkering. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser arbeidsovereenkomsten van het [naam werkgever 1] van 15 maart tot en met eind oktober 2013, [naam werkgever 2] van 5 december 2013 tot 5 januari 2014, [naam werkgever 3] van 5 maart 2014 tot 8 januari 2015, [naam werkgever 4] van 17 juni 2015 tot
4 september 2016, het [naam werkgever 5] van maart tot en met oktober 2017 en [naam werkgever 6] van 1 mei tot en met 30 december 2018 en van 1 september 2019 tot en met 15 maart 2020 overgelegd. Verder heeft eiser een verklaring van de directeur van [naam werkgever 7] overgelegd, waarin staat dat hij daar van 2014 tot 17 mei 2015 werkzaam is geweest. Ter zitting heeft eiser in aanvulling hierop desgevraagd bevestigd dat het Uwv met deze gegevens de beschikking heeft over alle gegevens die hij heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Verder merkt eiser op dat hij niet bekend is met het PD U1/E301 formulier waar het Uwv in het verweerschrift naar verwijst.
9. Daarnaast voert eiser aan dat het Uwv zijn recht op een WW-uitkering heeft beoordeeld zonder dat daartoe de noodzakelijke navraag is gedaan in de betreffende landen.
Wat vindt de rechtbank?
10. De rechtbank stelt vast dat het Uwv alleen ten aanzien van het dienstverband van eiser in Frankrijk navraag bij het daartoe bevoegde uitkeringsorgaan heeft gedaan. Het Uwv heeft daarbij gebruik gemaakt van de door eiser overgelegde gegevens, onder meer enkele loonstroken. Weliswaar zijn de verzekeringsloopbaangegevens door dit uitkeringsorgaan tot op heden niet aan het Uwv verstrekt, maar het Uwv heeft dit niet aan eiser tegengeworpen. Op grond van dit dienstverband is aan eiser een WW-uitkering van drie maanden toegekend.
11. In tegenstelling tot het dienstverband in Frankrijk bij [naam werkgever 6] van
1 september 2019 tot en met 29 februari 2020 heeft eiser ten aanzien van de door hem aangegeven dienstverbanden in België, Italië en Hongarije geen loonstroken of andere gegevens in aanvulling op de arbeidsovereenkomsten overgelegd. Eiser heeft dus geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat hij in die landen inkomsten heeft vergaard en daar verzekerd was voor de WW volgens de sociale zekerheidswetten over de jaren waar de arbeidsverledeneis op ziet. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat het meer gegevens van eiser nodig heeft om bij de buitenlandse uitkeringsorganen navraag te kunnen doen naar de verzekeringsgegevens van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende aannemelijk gemaakt dat het niet in staat was om bij de betreffende uitkeringsorganen in België, Italië en Hongarije de verzekeringsgegevens van eiser op te vragen, aangezien er niet voldoende gegevens beschikbaar zijn om aan de informatieverplichting tegenover de buitenlandse uitkeringsorganen te voldoen. Het gaat dan om de volgende gegevens: bij het dienstverband in Hongarije ontbreken de ontslagbrief en de laatste vier loonstroken; bij het dienstverband in België ontbreken in de periode van 5 maart 2014 tot en met 8 januari 2015 het C4, de ontslagbrief en de laatste vier loonstroken en in de periode van maart 2017 tot en met oktober 2017 ontbreken het C4, de ontslagbrief en de loonstroken van die periode; en bij het dienstverband in Italië ontbreken de ontslagbrief en alle loonstroken. Het Uwv heeft in de brief van 6 mei 2021 aan eiser verzocht om deze gegevens over te leggen. Eiser heeft dit niet gedaan. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onvoldoende aanknopingspunten had om de uitkeringsgegevens bij de daartoe bevoegde uitkeringsorganen in België, Italië en Hongarije op te vragen. Dat betekent dat het niet aan het Uwv kan worden tegengeworpen dat het geen navraag heeft gedaan bij deze landen, noch dat dit leidt tot de conclusie dat het Uwv geen dan wel in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met het arbeidsverleden van eiser. De rechtbank merkt op dat het ook aan eiser zelf is om voldoende gegevens over zijn betaalde werkzaamheden lang genoeg te bewaren. Het voorgaande leidt ertoe dat niet is aangetoond dat eiser voldoet aan de arbeidsverledeneis op grond waarvan hij recht heeft op een WW-uitkering van zes maanden. De rechtbank geeft aan eiser ter overweging mee dat het Uwv ter zitting heeft aangegeven dat het bereid is om de verzekeringsgegevens van eiser bij de betreffende uitkeringsorganen in België, Italië en Hongarije op te vragen, mocht eiser alsnog de daartoe benodigde gegevens aan hem overleggen. Dat gaat echter buiten deze beroepsprocedure om.
De beroepsgronden slagen niet.
Terugvordering van de WW-uitkering
Wat vindt eiser?
12. Ter zitting geeft eiser aan dat hij op grond van zijn arbeidsverleden weliswaar recht heeft op zes maanden aan WW-uitkering, maar dat hij akkoord gaat met de kortere periode als de terugvordering van de WW-uitkering komt te vervallen.
Wat vindt de rechtbank?
13. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de onverschuldigd betaalde uitkering door het Uwv teruggevorderd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting tot terugvordering. Dat is slechts anders indien sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv van terugvordering van de WW-uitkering had moeten afzien. Verder stelt de rechtbank vast dat uit de brief van het Uwv van 15 maart 2021 blijkt dat de invordering van de onverschuldigd betaalde WW-uitkering is opgeschort en dat het Uwv twee maanden na dagtekening van die brief de beslagvrije voet van eiser zal berekenen, gelet op zijn inkomen op dat moment. De rechtbank maakt hieruit op dat het Uwv rekening heeft gehouden met de situatie van eiser.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

15. Het Uwv heeft terecht beslist dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de arbeidsverledeneis op grond waarvan eiser niet in aanmerking komt voor een verlenging van de WW-uitkering van langer dan drie maanden. Dat betekent dat het Uwv terecht de WW-uitkering van eiser vanaf 16 juni 2020 heeft herzien en over de periode van 16 juni 2020 tot en met 30 september 2020 bruto € 5.618,52 van eiser wordt teruggevorderd.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.