ECLI:NL:RBMNE:2022:423
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van WW-uitkering en terugvordering op basis van arbeidsverledeneis
In deze zaak heeft eiser op 17 maart 2020 een WW-uitkering aangevraagd, waarop het Uwv op 21 april 2020 een voorschot heeft verleend. Later heeft het Uwv besloten dat eiser recht had op een WW-uitkering tot 15 juni 2020, maar dat deze vanaf 16 juni 2020 herzien zou worden en dat een te veel ontvangen bedrag van € 5.618,52 teruggevorderd zou worden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal stond of hij voldeed aan de arbeidsverledeneis voor een verlenging van de WW-uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv niet kon aantonen dat eiser eerder dan 22 juli 2021 het bestreden besluit had ontvangen, waardoor het beroep ontvankelijk was. Eiser stelde dat hij recht had op een langere WW-uitkering op basis van zijn arbeidsverleden in verschillende landen, maar het Uwv had onvoldoende gegevens om bij buitenlandse uitkeringsorganen navraag te doen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn arbeidsverleden in België, Italië en Hongarije, waardoor het Uwv niet in staat was om de benodigde informatie te verkrijgen.
De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had beslist dat eiser niet voldeed aan de arbeidsverledeneis voor een verlenging van de WW-uitkering. De terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering was gerechtvaardigd, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, met mr. L.M.A. Koeman als griffier, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2022.