ECLI:NL:RBMNE:2022:4190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
16-123038-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing in vereniging met geweld

Op 27 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die wordt beschuldigd van afpersing in vereniging. De zaak vond plaats in Utrecht, waar de verdachte op 13 september 2022 aanwezig was tijdens de rechtszitting. De officier van justitie, mr. D.J. Laman, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. C.H. Dijkstra. De verdachte heeft bekend dat hij op 7 mei 2021 in Zeist samen met anderen de benadeelde partij, [Slachtoffer], heeft gedwongen tot afgifte van goederen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van de benadeelde partij als bewijsstukken meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 132 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan het vinden van dagbesteding. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien niet of niet naar behoren verricht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.300,- toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 mei 2021. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-123038-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van 13 september 2022. Verdachte was daarbij aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. D.J. Laman en van hetgeen verdachte, zijn raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, en de benadeelde partij [Slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt, kortgezegd, erop neer dat verdachte wordt verweten dat hij op 7 mei 2021 te Zeist samen met een of meer andere(n) door geweld of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van goederen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend. Zij heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 september 2022; [2]
- de aangifte van [Slachtoffer] van 7 mei 2021. [3]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 7 mei 2021 te Zeist tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk/type: Samsung Note 20 Ultra) en een pakje sigaretten en meerdere sieraden (twee zilverkleurige Buddha to Buddha ringen en een zilverkleurige ketting) die aan [Slachtoffer] toebehoren, door:
- een mes richting die [Slachtoffer] te houden en te tonen, en;
- die [Slachtoffer] (dreigend) te vragen om zijn rijbewijs (en hier een foto van te maken) en ringen en ketting en telefoon en sigaretten en;
- die [Slachtoffer] (dreigend) de volgende woorden toe te voegen: "Als je meewerkt dan gebeurt er niks" en "Als je aangifte doet dan ben je de klos", althans woorden van gelijkende strekking, en;
- de kofferbak van de auto van die [Slachtoffer] te openen en te doorzoeken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat de verdachte ook niet in zijn belangen is geschaad door de toevoeging door de rechtbank van het woord ‘toebehoren’. Dit betreft een kennelijke misslag in de tenlastelegging en het is de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het verdachte duidelijk is geweest dat het hem gemaakte verwijt in de kern neerkomt op het toe-eigenen van goederen die toebehoorden aan [Slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 72 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan het vinden en behouden van dagbesteding en de verplichting om inzicht te geven in zijn financiën;
- een taakstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die hoger is dan het voorarrest. Verder heeft de verdediging verzocht om bij het bepalen van de hoogte van een eventuele taakstraf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zes dagen in de week werkt en thuis een zorgtaak heeft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan afpersing. Zij hebben met het slachtoffer via Bullchat afgesproken onder het mom van een seksafspraak. In werkelijkheid waren zij van plan het slachtoffer te beroven. Verdachte heeft zich voorgedaan als de ‘date’ waarmee het slachtoffer had afgesproken en is bij het slachtoffer in de auto ingestapt. Vervolgens heeft hij het slachtoffer in de waan gelaten dat het verdachte daadwerkelijk om een seksafspraak te doen was, heeft hij het slachtoffer in zijn auto naar een parkeerterrein geleid, en heeft hij daarna zijn mededaders via whatsappberichten naar zichzelf en het slachtoffer toe geleid. Vervolgens heeft het slachtoffer onder bedreiging van messen meerdere goederen aan hen afgestaan.
Het spreekt voor zich dat dit voor het slachtoffer een zeer beangstigende situatie is geweest. Een dergelijk incident zorgt niet alleen voor gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook bij de maatschappij als geheel, temeer nu verdachten misbruik hebben gemaakt van een app om hun slachtoffer te lokken. Verdachten hebben met hun handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen, noch zich bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Zij hebben enkel gehandeld uit financieel gewin. Uit de informatie die het slachtoffer heeft verstrekt is duidelijk geworden hoezeer dit strafbare feit doorwerkt in het dagelijks leven van het slachtoffer. Zo spreekt hij zelf over een trauma waarvoor behandeling noodzakelijk is geworden en ook uit de aangifte blijkt dat het feit invloed heeft op de wijze waarop hij zijn leven inricht, bijvoorbeeld als het gaat om het maken van afspraken.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 augustus 2022. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van het Leger des Heils Midden-Nederland van 4 november 2021, opgesteld door C. Schipper, reclasseringswerker. In het rapport wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan het vinden van en behouden van dagbesteding en de verplichting om inzicht te geven in zijn financiën.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de op verdachte betrekking hebbende e-mails opgesteld door C. Schipper, reclasseringswerker. In de e-mail van 5 september 2022 wordt beschreven dat verdachte volgens de wijkagent positief opvalt, dat verdachte veel werkt, niet op straat hangt en positief aanspreekbaar is. In een niet-gedateerde e-mail wordt beschreven dat het goed gaat met verdachte, dat hij zijn BarBier opleiding heeft afgerond en sinds mei 2022 werk heeft. Beschreven wordt dat verdachte zelf in staat is om stabiliteit in zijn leven te creëren. Om te voorkomen dat verdachte verslapt in zijn motivatie wordt opgemerkt dat een reclasseringskader van meerwaarde is en wordt voor het overige verwezen naar het rapport van 4 november 2021.
8.3.3
De LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor een
straatroof met licht geweld of verbale bedreigingeen gevangenisstraf van 6 maanden. Daarbij staat vermeld dat ‘bedreiging met een wapen’ reden kan zijn voor een hogere straf.
8.3.4
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten kan in beginsel met geen andere strafmodaliteit worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat volgt ook uit de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank zal echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Bij dat oordeel heeft de rechtbank onder meer betrokken dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij uitgebreid excuses heeft gemaakt aan het slachtoffer tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Dat siert de verdachte. Verder heeft de rechtbank betrokken dat door de reclasseringswerker is beschreven dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft laten zien door het afronden van zijn opleiding en het vinden en behouden van werk. Daarbij valt in positieve zin op dat verdachte zelf extra is gaan werken om de kosten van zijn opleiding te kunnen voldoen waarmee hij ook op dit vlak laat zien verantwoordelijkheid te willen nemen.
De rechtbank acht het echter wel van belang dat verdachte op het juiste pad blijft en zal daarom ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd verbinden van twee jaar en daaraan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank zal daarnaast, gelet op de ernst van het feit en het belang dat verdachte gevolgen van zijn handelen ervaart, aan hem een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
De conclusie is dat de rechtbank aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 132 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan het vinden en behouden van dagbesteding en de verplichting om inzicht te geven in zijn financiën. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien niet of niet naar behoren verricht. De rechtbank wijkt daarbij af van de vordering van de officier van justitie. Gelet op de ernst van het feit, de LOVS- oriëntatiepunten en op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, volstaat de door de officier gevorderde straf naar het oordeel van de rechtbank niet.
De rechtbank merkt volledigheidshalve het volgende op. De mate waarin verdachte en zijn mededaders hebben samengewerkt, rechtvaardigt in beginsel dat zij een straf van gelijke hoogte opgelegd krijgen. De rechtbank ziet echter in dat de straf voor verdachte daarmee hoger uitvalt dan de straf voor [medeverdachte] in wiens zaak de rechtbank vandaag ook uitspraak doet. Dat verschil komt niet doordat de rechtbank het gedrag van verdachte erger vindt dan dat van [medeverdachte] . De reden voor het verschil is dat [medeverdachte] ruim drie jaar jonger is dan verdachte en minderjarig was ten tijde van het plegen van de afpersing, zodat hij wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht. Bij minderjarigen geldt een oriëntatiepunt van 60 uur taakstraf in tegenstelling tot de hiervoor genoemde 6 maanden gevangenisstraf bij een meerderjarige.

9.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

10.BENADEELDE PARTIJ

[Slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.410,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.885,- materiële schade en € 535,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de twee ringen (in totaal € 300,-) en de immateriële schade ten aanzien van de van zijn moeder gekregen ring (€ 150,-) voor toewijzing vatbaar zijn. De materiële schade vanwege de gestolen telefoon kan worden geschat op een bedrag van € 1.000,- en kan eveneens worden toegewezen, zodat in totaal een bedrag van € 1450,-- toewijsbaar is. De overige gevorderde schade als gevolg van het betalen van eigen risico door de behandeling bij Altrecht betreft toekomstige schade waarvan onvoldoende duidelijk is dat die kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt. De benadeelde partij dient daarom in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie verzoekt de vordering hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover deze betrekking heeft op het gevorderde eigen risico. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om de materiële schade in verband met de telefoon te schatten op de helft van het gevorderde bedrag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen voor zover het betrekking heeft op de twee ringen (€ 300,- in totaal). De rechtbank stelt de schade in verband met de gestolen telefoon naar redelijkheid vast op € 1.000,- en zal de vordering in zoverre ook toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover dat betrekking heeft op het gevorderde eigen risico. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het gaat om toekomstige schade, maar het is niet aannemelijk geworden dat die kosten daadwerkelijk in de toekomst betaald zullen worden (in verband met de zorg bij Altrecht). Deze strafprocedure biedt onvoldoende ruimte om daarnaar verder onderzoek te doen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De schadeposten die in de vordering zijn opgegeven als immateriële schade behelzen echter geen immateriële schade in de zin van de wet. De rechtbank heeft verder onvoldoende aanknopingspunten aan de hand waarvan de rechtbank de immateriële schade kan schatten, zoals stukken waaruit blijkt van de fysieke en/of mentale gevolgen die het bewezen verklaarde feit op de benadeelde partij hebben gehad of de duur daarvan. Deze strafprocedure biedt onvoldoende ruimte om het bestaan en de omvang van die immateriële schade verder te onderzoeken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade.
Conclusie
De rechtbank waardeert de schade van de benadeelde partij op een bedrag van
€ 1.300,-, en zal de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door de mededaders (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 23 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
132 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten twaalf (12) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
120 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet betrokkene zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij het Leger des Heils reclassering op het adres Zeehaenkade 30 te Utrecht en hij moet zich daar blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dat nodig acht;
  • zal meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding;
  • inzicht zal gegeven in zijn financiën;
- waarbij aan het Leger des Heils opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.300,- aan materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling van het toegewezen bedrag aan [Slachtoffer] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 1.300,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.O. Zuurmond, voorzitter, mr. H.F. Koenis en mr. S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te Zeist tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk
te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [Slachtoffer] heeft
gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk/type: Samsung Note 20 Ultra)
en/of een pakje sigaretten en/of een of meerdere siera(a)d(en) (twee zilverkleurige
Buddha to Buddha ringen en/of een zilverkleurige ketting), in elk geval enig goed,
die geheel of ten dele aan [Slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), door een of meerdere malen:
- een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, richting die [Slachtoffer] te
houden en/of te tonen en/of
- die [Slachtoffer] (dreigend) te vragen om zijn rijbewijs (en hier een foto van te
maken) en/of ringen en/of ketting en/of telefoon en/of sigaretten en/of
- die [Slachtoffer] (dreigend) de volgende woorden toe te voegen: "Als je meewerkt
dan gebeurt er niks" en/of "Als je aangifte doet dan ben je de klos", althans woorden
van gelijkende strekking en/of
- de kofferbak van de auto van die [Slachtoffer] te openen en te doorzoeken;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 juli 2021 genummerd 2021141503 C, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 129. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 13 september 2022.
3.Proces-verbaal van aangifte van 8 mei 2021, opgesteld door [verbalisant] , p. 55-62.