ECLI:NL:RBMNE:2022:4189

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
16-124755-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing in vereniging van een minderjarige met geweld en bedreiging

Op 27 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die ervan beschuldigd werd op 7 mei 2021 in Zeist samen met anderen een afpersing te hebben gepleegd. De rechtszaak vond plaats achter gesloten deuren, waarbij de verdachte aanwezig was, wat resulteerde in een vonnis op tegenspraak. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing in vereniging, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De tenlastelegging omvatte het dwingen van het slachtoffer tot afgifte van goederen, waaronder een telefoon en sieraden, onder bedreiging met een mes.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere camerabeelden en getuigenverklaringen zijn gebruikt. De verdediging voerde aan dat de camerabeelden onrechtmatig verkregen waren, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte op de camerabeelden betrouwbaar was, en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing. De rechtbank constateerde echter ook een vormverzuim met betrekking tot de procedure rondom de camerabeelden, maar besloot dat dit geen gevolgen had voor de bewijsvoering.

De rechtbank legde een jeugddetentie op van 64 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals jeugdreclasseringsbegeleiding. Daarnaast werd een taakstraf van 90 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere strafblad, en concludeerde dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie niet passend was gezien zijn positieve ontwikkeling. De benadeelde partij werd gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een schadevergoeding van € 1.300,- voor materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-124755-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zitting van 13 september 2022. [verdachte] was daarbij aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] , zijn advocaat mr. J.P.W. Nijboer, de officier van justitie mr. D.J. Laman en de benadeelde partij [slachtoffer] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. [verdachte] wordt, kort gezegd, ervan verdacht dat hij op 7 mei 2021 te Zeist samen met een of meer andere(n) door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van goederen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de processen-verbaal over de camerabeelden uitgesloten moeten worden van het bewijs. De beelden zijn opgenomen met door de woningbouwvereniging geplaatste camera’s en deze camera’s staan kennelijk gericht op openbare plaatsen. Er is daarmee sprake van een structurele privacy schending. Dat is in strijd met de privacywetgeving. De politie heeft kennelijk afspraken met de woningbouwvereniging waaruit zou volgen dat zij ongeclausuleerd deze beelden kan bekijken. Dit is een schending van de privacy rechten van de bewoners, waaronder verdachte. Verder heeft er geen grondslag bestaan voor de politie om die camerabeelden op locatie (live) uit te kijken, is niet duidelijk hoe en door wie de later uitgekeken camerabeelden van 7, 8 en 9 mei 2021 mondeling zijn gevorderd en is de schriftelijke vordering daarvan te laat opgemaakt. Het (onrechtmatige) live uitkijken van de camerabeelden is daarnaast voor de politie aanleiding geweest om de woning van [verdachte] te doorzoeken. De doorzoeking is daardoor ook onrechtmatig geweest. De door de doorzoeking verkregen telefoon van [verdachte] moet daarom worden uitgesloten van het bewijs.
Er is volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte] het ten laste gelegde feit heeft begaan, omdat de processen-verbaal met betrekking tot de camerabeelden en de telefoon worden uitgesloten.
Voor zover de rechtbank de verdediging niet volgt in de onrechtmatigheidsverweren, dan heeft de raadsman subsidiair gesteld dat onvoldoende is gebleken dat de onder [verdachte] in beslaggenomen telefoon van hem is, dat [verdachte] het whatsappgesprek heeft gevoerd met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en dat [verdachte] degene is die door de wijkagent op de camerabeelden wordt herkend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Aangever heeft in zijn aangifte onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik had vandaag 7 mei 2021 contact met een jongen via de datingsite ' [sitenaam] '. Dit is een chatroom voor homoseksuelen. Ik regelde met de jongen een date, vandaag 7 mei 2021 om 22.30 uur. De date zou plaatsvinden op de [straat] in Zeist. Ik ging in mijn eigen auto richting de voetbalkooi op de [straat] te Zeist om mijn date op te halen. [2] Ik parkeerde, die dag omstreeks 22.30 uur, op de [straat] te Zeist, bij de voetbalkooi. Ik zag dat een jongen mij tegemoet liep. Ik zag dat hij bij mij in mijn auto plaatsnam op de bijrijdersstoel. Ik reed ongeveer vijf minuten later met mijn date naar een rustigere plek op de [straat] te Zeist. Dit was bovenop het parkeerdek naast [bedrijf] '. Ik parkeerde mijn auto ongeveer in het midden van het parkeerdek, op de achterste rij parkeergelegenheden naast een wit busje.
Ik was in gesprek met mijn date toen ik een man, van linksvoor gezien vanuit mijn auto, aan zag komen lopen (man 2). Ik zag vervolgens dat deze man mijn portierdeur opentrok en een mes met de punt richting mij omhoog hield. Ik schrok heel erg en keek mijn date aan. Ik zag dat mijn date naar mij keek en ik hoorde dat hij zei; 'Als je meewerkt dan gebeurt er niks.' Ik zag dat mijn date het dashboardkastje van mijn auto opentrok en dit doorzocht. Ik hoorde dat man 2 tegen mij zei: 'Als je aangifte doet dan ben je de klos', of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat hij hierbij nog steeds het mes naar mij richtte. Ik moest mijn rijbewijs afgeven en daar werd een foto van gemaakt. Ik hoorde dat er gezegd werd dat ik mijn twee Buddha to buddha-ringen en mijn zilveren ketting af moest geven. Ik moest ook mijn Samsung note 20 Ultra telefoon en mijn pakje sigaretten afgeven. Ik heb dit afgegeven onder dreiging met het mes door persoon 2. Ik zag dat er nog een derde man bij mijn auto stond. Ik zag dat hij mijn kofferbak opendeed en deze vervolgens doorzocht. Ik herinner mij dat hij ook een mes liet zien. Ik kon niets anders dan mijn spullen afgeven omdat ik dit onder bedreiging met messen moest doen. [3]
In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] met betrekking tot de camerabeelden staat – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Twee personen lopen richting het parkeerdek vanaf portiek 1 [locatie 1]Ik zag op de camerabeelden van de linker luifel van portiek 1 van de [locatie 1] om 22.38 uur twee personen, komende vanaf het trottoir gelegen voor portiek 1, de weg oversteken en in de richting van het parkeerdek lopen. Ik zag dat zij het gras naast de [bedrijf] overliepen en daarna zie ik ze uit beeld verdwijnen. [4]
Scooter wordt geparkeerd bij portiek 1 [locatie 2] door [verdachte]Om 22.18 uur zie ik hier een man op een scooter aan komen rijden. Ik zie dat hij de scooter parkeert en vervolgens wegloopt in de richting van de [locatie 1] .
De man welke op de scooter aan kwam rijden, herkende ik direct als de mij ambtshalve bekende [verdachte] , wonende te [adres 1] in [plaats] . Ik zag dat [verdachte] er als volgt uitzag:
-
gekleed in een zwarte trainingsbroek met opvallende dubbele witte bies en ter hoogte van zijn knie een rond logo
- een donkere gewatteerde jas met capuchon van het merk Parajumpers met geel koord aan de voorzijde en licht logo op de linkerbovenarm
- opvallende witte sportschoenen met als kenmerken enkele zwarte strepen op de schoenen
Ik herkende [verdachte] aan zijn postuur, zijn bos krullen, zijn ronde gezicht en vooral ook aan zijn kledingsignalement. Ik heb [verdachte] hier vaker in zien lopen en ken hem
vanuit mijn hoedanigheid als wijkagent.
Net geparkeerde scooter wordt meegenomen door een andere persoon
Nadat [verdachte] uit beeld verdwijnt na het parkeren van de scooter ter hoogte van de
genoemde fietsenstalling van de [locatie 2] , zie ik om 22.34 uur een andere man in beeld
verschijnen die op de scooter afloopt, deze pakt en erop wegrijdt in de richting van
de [locatie 1] .
Vermoedelijk [verdachte] stapt achterop bij persoon die de scooter meeneemt
Ik zag dat deze persoon de scooter, welke [verdachte] eerder geparkeerd had, meenam en
wegreed in de richting van de [locatie 1] . Voordat hij de hoek omrijdt, richting de
genoemde flat, zie ik hem stilstaan aan de overkant van de weg, voor portiek 1 van de
[locatie 2] , waar hij bij iemand stopt. Ik zie van deze persoon enkel de onderkleding,
namelijk een donkere broek met dubbele witte bies en daaronder opvallend witte [5] schoenen. Ik zie dat deze persoon, van wie ik het vermoeden heb dat het [verdachte] is
gezien het signalement, achterop stapt. Vervolgens zie ik de scooter met de twee personen erop wegrijden richting de [locatie 1] .
Waar gaat de scooter heen
Teneinde erachter te komen waar de scooter heenrijdt, bekeek ik de beelden van de
luifel van portiek 1 van de [locatie 1] .
Daar zie ik om 22.35.56 uur een scooter in beeld komen, komende vanaf de kant van de hoger gelegen portieknummers en de [locatie 2] . Ik zie dat de scooter vlot doorrijdt, en
vanaf de weg, ter hoogte van [bedrijf] de stoep oprijdt. Ik zie niet goed wie erop de scooter zit, dan wel hoeveel personen erop zitten. Ik zie dat de scooter doorrijdt, over de stoep naar het eind van de [bedrijf] en daar links de hoek omgaat. Ik zie de remlichten oplichten en het lijkt erop dat aan de achterzijde van de [bedrijf] de scooter tot stilstand wordt gebracht. Waar de opzittende(n) daarna heengaan, kan ik niet zien. Dit is buiten beeld.
Na het zien van deze scooter, zijn twee personen vanaf portiek 1 van de [locatie 1] de weg overgestoken richting het parkeerdek. Dit is gelegen schuin tegenover de [bedrijf] (Zie
kopje "Twee personen lopen richting parkeerdek"). Dit was om 22.38 uur. Eén van die twee personen droeg een donkere broek met dubbele witte bies met daaronder witte schoenen.
Een scooter rijdt vanaf achterzijde [bedrijf] de straat weer in, richting portiek 2
Nadat de personen uit beeld verdwenen om 22.38 uur, al lopende richting het parkeerdek tegenover de [locatie 1] , alwaar de beroving volgens de aangever heeft plaatsgevonden, is om 22.55 uur op de camerabeelden van de luifel van portiek 1 van de [locatie 1] te zien dat er een scooter, vanaf de achterzijde van de [bedrijf] in beeld komt. Ik zie dat de scooter om 22.55.45 uur vanaf de achterzijde [bedrijf] de weg oprijdt, de [straat] op, in de richting van de oplopende portieken van de [locatie 1] . Ik zie dat de scooter portiek 1 passeert en doorrijdt in de richting van de hogere portieken, maar dan verdwijnt de scooter uit beeld. Ik kon niet zien wie er op de scooter zaten, maar het leek erop alsof er twee personen opzaten.
[medeverdachte] loopt achter de scooter met twee opzittenden aanOp het moment dat de scooter bijna uit beeld verdwijnt en ter hoogte van portiek 7 is, zie ik een man in beeld komen bij de luifel van portiek 6. Ik zie dat deze man er als volgt uitziet: [6]
-
een donkere broek met witte bies aan de zijkanten
- een donkere jas met capuchon
- draagt een pet met witte opdruk
- draagt witte sneakers
Van deze man is later vastgesteld dat het [medeverdachte] van de [adres 2] is, degene welke dezelfde avond is aangehouden voor de diefstal met geweld nadat de aangever hem herkende. Ik zie dat [medeverdachte] loopt in de richting van de scooter met de twee opzittenden en ik zie op het beeld dat de scooter remt ter hoogte van portiek 7 van de [locatie 1] . [7]
De scooter wordt geparkeerd in de fietsenstalling van portiek 7 van de [locatie 1]
Op de camerabeelden van de luifel van portiek 7 zie ik vervolgens dat de scooter met
de twee opzittenden om 22.56.50 uur geparkeerd wordt. De bijrijder, welke ik herken alszijnde degene die in eerste instantie de scooter meepakte vanaf de [locatie 2] nadat [verdachte] hem daar neergezet had, stapt als eerste af. Ik zie dat deze man kort blijft staan ter hoogte van het muurtje bij de fietsenstalling. De andere persoon zet de scooter vervolgens verder in de fietsenstalling neer. Op het moment dat de scooter is neergezet en de bestuurder naar de andere persoon toeloopt, zie ik duidelijk dat de bestuurder [verdachte] betreft. Ik herken hem wederom aan zijn kleding, postuur en ronde gezicht. Het lijkt erop alsof [verdachte] nu een donkere muts over zijn krullen draagt. Ik zie dat [verdachte] en de andere man contact lijken te maken met iemand die komt aanlopen en dan zie ik [medeverdachte] in beeld komen. Ik zie dat [verdachte] vervolgens samen met [medeverdachte] en de andere onbekend gebleven man in de richting van portiek 8 van de [locatie 1] loopt.
In het proces-verbaal van relaas van verbalisant [verbalisant 2] staat – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Bij het eerste onderzoek aan de in beslag genomen gsm van de verdachte [medeverdachte] bleek onder andere dat er een chat werd aangetroffen. Chat van vrijdag 7 mei tussen 22.24 en 22.38 uur tussen de gebruiker van de in beslag genomen gsm en het contact “ [contactnaam 1] ”:
[
de berichten van het contact “ [contactnaam 1] ” zijn door de rechtbank dikgedrukt weergegeven]
[contactnaam 2] zegt beter in de auto
Met
[contactnaam 3] wacht nog ff
[contactnaam 3]
Gaat lukken denkje
[contactnaam 4] of niet
??
Hij zegt wel schulden
Enso
Dus kijk maar
Probeer info uit te halen
Denkje jaa
[contactnaam 3]
Zo niet laat hij jou neuken
Zeg k ken die jongens in de kooi ze mogen niet weten
Breng m na [locatie 3]
Zien je daar
Zoek mooie plek
Bij sporthal
???
[contactnaam 3]
Ga nu dan
K ga nuuu
Kom achter [bedrijf]
Nuuu
[contactnaam 3]
Parkeerdek portiek 1
Naast die grote busj
Als jullie vanaf bestuurders kant mt komen
Zijn jullie gelijk bij zijn deur
Snelll tempo [8]
De gsm van verdachte [verdachte] werd bij zijn aanhouding in beslag genomen en na overleg en in opdracht van de officier van justitie E. van der Zee uitgelezen. Op de telefoon staat een chatgesprek (Whatsapp) met een persoon die in de contacten staat als [medeverdachte] . Dit betreft hetzelfde gesprek wat werd aangetroffen op de gsm van verdachte [medeverdachte] . [9]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] over het onderzoek aan de telefoon van [verdachte] staat – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In onderzoek 3RT21DEK werd de telefoon van de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen en onderzocht. Uit onderstaande informatie afkomstig uit de onderzochte telefoon blijkt dat er aan deze telefoon van het merk en type Apple IPhone X en voorzien van IMEI nummer [IMEI nummer] een Apple ID is gekoppeld met de naam: [ID naam] . In de telefoon staat als owner name: [verdachte] Beiden lijken te refereren aan verdachte [verdachte] onder wie ook de betreffende telefoon in beslag is genomen. [10]
Uit de aangifte van de aangever blijkt dat de beroving heeft plaatsgevonden op een parkeerdek aan de [straat] te Zeist. Dit parkeerdek bevindt zich achter de aldaar gevestigde [bedrijf] . De auto van de aangever stond geparkeerd naast een wit busjes op dit parkeerdek. De twee verdachten, die aan kwamen toen [medeverdachte] al enige tijd naast de aangever in de auto zat op het parkeerdek, benaderden de bestuurder vanaf bestuurderszijde van de auto. Ze trokken de deur van de auto aan de bestuurderszijde open en bedreigden de aangever met een mes. [11] Aangever verklaart in zijn aangifte dat er gesproken is over de [locatie 3] . Dit komt allemaal overeen met het hierboven weergegeven what’s app gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte] . [12]
[medeverdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
‘ [bijnaam] ’ is mijn neefje. Hij heet [verdachte] . Zijn achternaam is [verdachte] . [13]
Er was afspraak met het slachtoffer gemaakt voor seks. Toen het slachtoffer er was, ben ik bij hem in zijn auto gestapt en heb ik met hem gepraat. We zijn naar het parkeerdek gereden. Ik moest wachten op de andere twee personen. [14] Zij kwamen vanaf de bestuurderskant. [15] Zij hadden beiden een mes. Er zijn twee ringen, een ketting, een telefoon en sigaretten meegenomen. [16]
[verdachte] heeft in zijn verhoor bij de politie onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik leen mijn telefoon nooit uit. [17]
4.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank is op basis van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de afpersing van [slachtoffer] . De rechtbank licht haar oordeel hieronder toe en zal daartoe eerst ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
De rechtbank zal daarbij echter niet ingaan op de onrechtmatigheidsverweren voor zover die betrekking hebben op de (delen van de) processen-verbaal met betrekking tot het op locatie (live) uitkijken van de camerabeelden en het vorderen van de camerabeelden van 8 en 9 mei 2021, aangezien de rechtbank die (delen van de) processen-verbaal niet voor het bewijs heeft gebezigd.
De herkenning van [verdachte] op de camerabeelden van 7 mei 2021
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of uit het dossier kan worden afgeleid dat [verdachte] is te zien op de camerabeelden. Alleen als dat zo is, heeft [verdachte] namelijk belang erbij dat de rechtbank beoordeelt in hoeverre die camerabeelden rechtmatig zijn verkregen.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] is herkend op de camerabeelden. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van die herkenning te twijfelen. De betrokken opsporingsambtenaar heeft gedetailleerd beschreven aan welke lichamelijke kenmerken en typerende kleding zij [verdachte] heeft herkend. De betrokken opsporingsambtenaar heeft bovendien benoemd hoe het kan dat zij [verdachte] heeft herkend, namelijk omdat zij wijkagent is en [verdachte] vaker heeft gezien. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een betrouwbare herkenning.
De (on)rechtmatigheid van (het verkrijgen van) de camerabeelden van 7 mei 2021
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen in hoeverre de politie de camerabeelden van 7 mei 2021 rechtmatig heeft verkregen.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de camerabeelden van 7 mei 2021 zijn gemaakt met door de woningbouwvereniging geplaatste camera’s waarop (ook) de openbare weg te zien is. Los van de vraag in hoeverre dat in strijd is met de (door de raadsman niet nader gespecificeerde) privacywetgeving, leidt de rechtbank daaruit af dat het maken van de camerabeelden niet heeft plaatsgehad door of onder de regie van een opsporingsambtenaar. De omstandigheid dat tussen (onder meer) de politie en de woningbouwvereniging de aan het dossier gevoegde overeenkomst is gesloten over hoe zij persoonsgegevens aan elkaar verstrekken, wil ook niet zeggen dat de politie betrokken is geweest bij de (wijze van) vergaring van die persoonsgegevens. De door de raadsman gestelde onrechtmatigheid van die camerabeelden kan reeds daarom niet tot bewijsuitsluiting leiden. De rechter kan echter op grond van bijzondere omstandigheden alsnog tot het oordeel komen dat de (wijze van) filmen door een particulier zo zeer in strijd is met het recht dat het resultaat daarvan niet kan meewerken tot het bewijs. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Het onrechtmatigheidsverweer, voor zover dat betrekking heeft op de wijze waarop de camerabeelden van 7 mei 2021 zijn gemaakt, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank leidt verder uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] af dat, en waarom, op 10 mei 2021 een mondelinge vordering is gedaan tot het verstrekken van de in dat proces-verbaal vermelde camerabeelden. Naar het oordeel van de rechtbank is de mondelinge vordering op grond van de in dat proces-verbaal beschreven omstandigheden rechtmatig geweest. Daarmee is tevens voldaan aan het vereiste om daarover proces-verbaal op te maken, zoals dat volgt uit artikel 126nda, vierde lid, Sv. De rechtbank heeft in het dossier echter niet teruggevonden dat de mondelinge vordering binnen drie dagen op schrift is gezet. De door verbalisant [verbalisant 4] ondertekende vordering van 24 mei 2021 heeft blijkens haar inhoud betrekking op andere camerabeelden.
Het niet op schrift stellen van de mondelinge vordering is in strijd met artikel 126nda, derde lid, Sv. Dat is een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld. Bij de beoordeling van de vraag welke gevolgen daaraan verbonden moeten worden, neemt de rechtbank in aanmerking dat de bepaling van artikel 126nda, derde lid, Sv ertoe strekt om aan de rechthebbende of houder van de camerabeelden een bewijs te geven dat verstrekking van die camerabeelden op juiste gronden heeft plaatsgevonden (vgl.
Kamerstukken II2017/18, 34 720, nr. 6, p. 7). De rechtbank betrekt verder dat de verdediging niet heeft geconcretiseerd in welk belang [verdachte] is geschaad door het achterwege blijven van het verstrekken van een dergelijk bewijs. De rechtbank zal daarom volstaan met het constateren van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolg verbinden.
De conclusie is dat het proces-verbaal over de camerabeelden van 7 mei 2021 bruikbaar is voor het bewijs.
De (on)rechtmatigheid van de doorzoeking
De rechtbank leidt, anders dan de raadsman, uit het dossier niet af dat het (live) uitkijken van de camerabeelden op 7 mei 2021 (hoofdzakelijk) de aanleiding heeft gevormd voor het doorzoeken van de woning van [verdachte] op 10 mei 2021.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte] op 7 mei 2021 door de wijkagent en door aangever is herkend als één van de daders, dat op 8 mei 2021 op de telefoon van [medeverdachte] een chatgesprek is gevonden tussen hem en een persoon met de bijnaam “ [bijnaam] ”, dat de inhoud van dat chatgesprek de indruk wekt dat [medeverdachte] de andere deelnemer aan dat gesprek naar [slachtoffer] leidt en dat [medeverdachte] op 8 mei 2021 heeft verklaard dat zijn neef [verdachte] “ [verdachte] ” de persoon is met de hiervoor genoemde bijnaam.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft op basis van die omstandigheden, in samenhang bezien met de aangifte van [slachtoffer] , een redelijk vermoeden van schuld bestaan op grond waarvan tot een doorzoeking van de woning van [verdachte] overgegaan mocht worden. De doorzoeking is daarmee rechtmatig geweest. Het verweer wordt daarom verworpen.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat [verdachte] betrokken was bij de afpersing van [slachtoffer] .
Uit het chatgesprek dat is aangetroffen op de telefoons van [medeverdachte] en [verdachte] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] zijn mededaders leidt naar de plek waar de afpersing vervolgens heeft plaatsgehad. De rechtbank heeft, anders dan door de raadsman is betoogd, uit de bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat dit chatgesprek met [medeverdachte] is gevoerd door [verdachte] . Hiertoe overweegt de rechtbank dat het betreffende gesprek is gevonden op een telefoon die bij de aanhouding van [verdachte] in beslag is genomen, dat aan de betreffende telefoon een Apple ID is gekoppeld met de naam ‘ [ID naam] ’ en dat de telefoon de naam ‘ [verdachte] ’ heeft. De rechtbank is er daarom van overtuigd dat de betreffende telefoon van [verdachte] is. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat het betreffende chatgesprek is gevoerd met het telefoonnummer van [verdachte] . [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij zijn telefoon nooit uitleent.
Uit de camerabeelden leidt de rechtbank verder af dat [verdachte] rondom het tijdstip van het betreffende chatgesprek buiten was en in de richting van het parkeerdek liep, waar [medeverdachte] en [slachtoffer] op dat moment waren en waar de afpersing vervolgens heeft plaatsgehad.
Gelet op deze bewijsmiddelen in samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] een van de twee personen is geweest, die met een mes bij de auto van [slachtoffer] is verschenen en samen met [medeverdachte] [slachtoffer] onder bedreiging van messen heeft afgeperst.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 7 mei 2021 te Zeist tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk/type: Samsung Note 20 Ultra) en een pakje sigaretten en meerdere sieraden (twee zilverkleurige Buddha to Buddha ringen en een zilverkleurige ketting) die aan [slachtoffer] toebehoren, door:
- een mes richting die [slachtoffer] te houden en te tonen, en;
- die [slachtoffer] (dreigend) te vragen om zijn rijbewijs (en hier een foto van te

maken) en ringen en ketting en telefoon en sigaretten en;

- die [slachtoffer] (dreigend) de volgende woorden toe te voegen: "Als je meewerkt dan gebeurt er niks" en "Als je aangifte doet dan ben je de klos", althans woorden van gelijkende strekking, en;
- de kofferbak van de auto van die [slachtoffer] te openen en te doorzoeken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat [verdachte] ook niet in zijn belangen is geschaad door de toevoeging door de rechtbank van het woord ‘toebehoren’. Dit betreft een kennelijke misslag in de tenlastelegging en het is de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het [verdachte] duidelijk is geweest dat het hem gemaakte verwijt in de kern neerkomt op het toe-eigenen van goederen die toebehoorden aan [slachtoffer] .

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 63 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringsbegeleiding, waarvan de eerste 6 maanden ITB-CRIEM, en een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] , indien en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 50 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan een voorwaardelijke straf niet de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met de medeverdachte en de maatregel van ITB-CRIEM te verbinden. De raadsman heeft verder verzocht om de proeftijd terug te brengen naar één jaar en rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in jeugdzaken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan afpersing. Zij hebben via [sitenaam] met het slachtoffer afgesproken onder het mom van een seksafspraak. In werkelijkheid waren zij van plan het slachtoffer te beroven. [medeverdachte] heeft zich voorgedaan als de ‘date’ waarmee het slachtoffer had afgesproken en is bij het slachtoffer in de auto ingestapt. Vervolgens heeft hij [verdachte] en een andere mededader via whatsappberichten naar [medeverdachte] en het slachtoffer toe geleid. Vervolgens heeft het slachtoffer onder bedreiging van messen meerdere goederen aan hen afgestaan.
Het spreekt voor zich dat dit voor het slachtoffer een zeer beangstigende situatie is geweest. Een dergelijk incident zorgt niet alleen voor gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook bij de maatschappij als geheel, temeer nu verdachten misbruik hebben gemaakt van een app om hun slachtoffer te lokken. Verdachten hebben met hun handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen, noch zich bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Zij hebben enkel gehandeld uit financieel gewin.
Uit de informatie die het slachtoffer heeft verstrekt is duidelijk geworden hoezeer dit strafbaar feit doorwerkt in het dagelijks leven van het slachtoffer. Zo spreekt hij zelf over een trauma waarvoor behandeling noodzakelijk is geworden en ook uit de aangifte blijkt dat het feit invloed heeft op de wijze waarop hij zijn leven inricht, bijvoorbeeld als het gaat om het maken van afspraken.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 9 augustus 2022. Daaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) over [verdachte] , opgesteld door J. Schroer, raadsonderzoeker. Volgens de Raad bestaat van [verdachte] een tweeledig beeld. Aan de ene kant wordt hij verdacht van een ernstig strafbaar feit en scoort hij een hoog algemeen recidiverisico op basis van onveranderbare factoren zoals leeftijd, geslacht en aantal politiecontacten. Aan de andere kant scoort het dynamisch risicoprofiel van [verdachte] laag. Er worden met name beschermende factoren gezien op veranderbare omstandigheden, zoals de thuissituatie en school. In het rapport wordt geadviseerd om aan [verdachte] op te leggen een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden de verplichting om mee te werken aan hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht en een contactverbod met [medeverdachte] .
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van SAVE Jeugdbescherming over [verdachte] , opgesteld door M. van der Steen, jeugdreclasseerder. In het rapport staat dat [verdachte] eenmaal het contactverbod heeft overtreden. Daarvoor heeft hij een waarschuwing gehad. [verdachte] heeft verder goed meegewerkt aan de begeleiding. Hij heeft zijn VMBO-diploma behaald en heeft werk gevonden. Zijn risicoprofiel wordt op laag gescoord. In het rapport wordt geadviseerd om aan [verdachte] op te leggen een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden de verplichting om in contact te blijven met een door de jeugdreclassering aangewezen zorgaanbieder en om jeugdreclasseringsbegeleiding op te leggen waarvan de eerste zes maanden in het kader van de maatregel ITB-CRIEM.
Van der Steen heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting aangegeven dat niet langer een noodzaak bestaat voor een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] .
8.3.3
De LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft voor minderjarigen als oriëntatiepunt voor een
diefstal met geweld (straatroof)/afpersingeen taakstraf van 60 uren of 30 dagen jeugddetentie. Daarbij staat vermeld dat ‘bedreiging met een wapen’ en ‘georganiseerd karakter van de groep’ redenen kunnen zijn voor een hogere straf.
8.3.4
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt in deze jeugdstrafzaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Verdachte is voor het onderhavige feit op 10 mei 2021 in verzekering gesteld, terwijl het vonnis op 27 september 2021 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met 17 dagen overschreden. De beperkte mate van die overschrijding maakt dat de rechtbank zal volstaan met de constatering van het verzuim.
8.3.5
Conclusie
De rechtbank heeft overwogen om aan [verdachte] onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De ernst van het feit rechtvaardigt dat in beginsel. Nog een reden voor onvoorwaardelijke jeugddetentie is dat [verdachte] geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Het is daardoor niet goed in te schatten in hoeverre het gevaar bestaat dat [verdachte] nog eens een soortgelijk strafbaar feit begaat.
De rechtbank zal echter géén jeugddetentie opleggen die erop neerkomt dat [verdachte] gelijk weer komt vast te zitten. De reden daarvoor is dat [verdachte] volgens het jeugdstrafrecht wordt berecht en dat betekent dat de op te leggen straf pedagogisch te verantwoorden moet zijn. Uit de rapporten van de Raad, de jeugdreclassering en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat het de afgelopen tijd goed is gegaan met [verdachte] , dat hij inmiddels zijn VMBO-diploma heeft behaald en dat hij is gestart aan een vervolgopleiding waartoe hij vier dagen in de week werkt en één dag in de week naar school gaat. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou die positieve lijn doorkruisen.
De rechtbank acht het echter van belang dat [verdachte] die lijn blijft doorzetten en zal daarom wel een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Dat betekent dat [verdachte] vast kan komen te zitten als hij zich niet aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden houdt. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie een proeftijd verbinden van twee jaar en daaraan de door de jeugdreclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank ziet, gelet op de toelichting van de jeugdreclasseerder ter terechtzitting, onvoldoende noodzaak om een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] op te leggen. De rechtbank acht het, gelet op de ernst van het feit en de strafwaardigheid van het gedrag van [verdachte] wel nodig daarnaast aan hem een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
De conclusie is dat de rechtbank aan [verdachte] zal opleggen een jeugddetentie voor de duur van 64 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringsbegeleiding, waarvan de eerste 6 maanden in het kader van de maatregel ITB-CRIEM, en de verplichting om mee te werken aan de behandeling door Jayda CC of een andere door de jeugdreclassering te bepalen soortgelijke zorgaanbieder. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen voor de duur 90 uren, te vervangen door 45 dagen jeugddetentie indien niet of niet naar behoren verricht.
De rechtbank merkt over de straf ten slotte en volledigheidshalve het volgende op. De mate waarin [verdachte] en zijn mededaders hebben samengewerkt, rechtvaardigt in beginsel dat zij een straf van gelijke hoogte opgelegd zouden krijgen. De straf voor [verdachte] valt echter lager uit dan de straf voor [medeverdachte] , in wiens strafzaak de rechtbank vandaag ook uitspraak doet. Dat verschil komt dus niet doordat de rechtbank het gedrag van [verdachte] minder erg vindt dan dat van [medeverdachte] . De reden voor het verschil is dat [verdachte] ruim drie jaar jonger is dan [medeverdachte] en dat hij minderjarig was ten tijde van het plegen van de afpersing, zodat op hem het jeugdrecht van toepassing is, terwijl [medeverdachte] is berecht volgens het strafrecht voor meerderjarigen. Bij minderjarigen geldt voor een afpersing het hiervoor genoemde oriëntatiepunt van 60 uur taakstraf in tegenstelling tot 6 maanden gevangenisstraf bij een meerderjarige.

9.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.410,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.885,- materiële schade en € 535,- immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de twee ringen (in totaal € 300,-) en de immateriële schade ten aanzien van de van zijn moeder gekregen ring (€ 150,-) voor toewijzing vatbaar zijn. De materiële schade vanwege de gestolen telefoon kan worden geschat op een bedrag van € 1.000,- en kan eveneens worden toegewezen, zodat in totaal een bedrag van € 1450,-- toewijsbaar is. De overige gevorderde schade als gevolg van het betalen van eigen risico door de behandeling bij Altrecht betreft toekomstige schade waarvan onvoldoende duidelijk is dat die kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt. De benadeelde partij dient daarom in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie verzoekt de vordering hoofdelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde immateriële schade en het eigen risico. Verder heeft de raadsman verzocht om de materiële schade in verband met de telefoon te schatten op de helft van het gevorderde bedrag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen voor zover het betrekking heeft op de twee ringen (€ 300,- in totaal). De rechtbank stelt de schade in verband met de gestolen telefoon naar redelijkheid vast op € 1.000,- en zal de vordering in zoverre ook toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover dat betrekking heeft op het gevorderde eigen risico. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het gaat om toekomstige schade, maar het is niet aannemelijk geworden dat die kosten daadwerkelijk in de toekomst betaald zullen worden (in verband met de zorg bij Altrecht). Deze strafprocedure biedt onvoldoende ruimte om daarnaar verder onderzoek te doen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar is dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De schadeposten die in de vordering zijn opgegeven als immateriële schade behelzen echter geen immateriële schade in de zin van de wet. De rechtbank heeft verder onvoldoende aanknopingspunten aan de hand waarvan de rechtbank de immateriële schade kan schatten, zoals stukken waaruit blijkt van de fysieke en/of mentale gevolgen die het bewezen verklaarde feit op de benadeelde partij hebben gehad of de duur daarvan. Deze strafprocedure biedt onvoldoende ruimte om het bestaan en de omvang van die immateriële schade verder te onderzoeken. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade.
Conclusie
De rechtbank waardeert de schade van de benadeelde partij op een bedrag van € 1.300,-, en zal de vordering van de benadeelde partij tot dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[verdachte] is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.300,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door de mededaders (gedeeltelijk) is betaald, [verdachte] (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd. De rechtbank zal geen aanvullende gijzeling bepalen, omdat [verdachte] minderjarig was ten tijde van het bewezen verklaarde feit.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[verdachte] zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte] tot een jeugddetentie van
64 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten vier (4) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
60 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat [verdachte] de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat [verdachte] :
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat [verdachte] :
  • zich zal houden aan de aanwijzingen, gegeven door Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) in het kader van de maatregel Toezicht & Begeleiding, waarvan 6 maanden in het kader van de maatregel ITB-CRIEM, en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zich zal houden aan de begeleiding en behandeling door Jayda CC of een soortgelijke door de jeugdreclassering te bepalen zorgaanbieder, zo vaak en zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- waarbij aan SAVE opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvan
90 uren;
- beveelt dat voor het geval [verdachte] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 45 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.300,- aan materiële schade;
- veroordeelt [verdachte] tot hoofdelijke betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt [verdachte] de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 1.300,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2021 tot de dag van de volledige betaling;
- bepaalt dat [verdachte] van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt [verdachte] ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, mr. H.F. Koenis en mr. J.O. Zuurmond, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 september 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 mei 2021 te Zeist tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk
te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft
gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk/type: Samsung Note 20 Ultra)
en/of een pakje sigaretten en/of een of meerdere siera(a)d(en) (twee zilverkleurige
Buddha to Buddha ringen en/of een zilverkleurige ketting), in elk geval enig goed,
die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), door een of meerdere malen:
- een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, richting die [slachtoffer] te
houden en/of te tonen en/of
- die [slachtoffer] (dreigend) te vragen om zijn rijbewijs (en hier een foto van te
maken) en/of ringen en/of ketting en/of telefoon en/of sigaretten en/of
- die [slachtoffer] (dreigend) de volgende woorden toe te voegen: "Als je meewerkt
dan gebeurt er niks" en/of "Als je aangifte doet dan ben je de klos", althans woorden
van gelijkende strekking en/of
- de kofferbak van de auto van die [slachtoffer] te openen en te doorzoeken;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 juli 2021 genummerd 2021141503 C, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 129. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 mei 2021, opgesteld door [verbalisant 5] , p. 55.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 8 mei 2021, opgesteld door [verbalisant 5] , p. 57.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 104.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 105.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 106.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 107.
8.Proces-verbaal van relaas, p. 6.
9.Proces-verbaal van relaas, p. 7.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 91
11.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 97.
12.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2021, p. 98.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 8 mei 2021, p. 24.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 31 mei 2021, p. 33.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 31 mei 2021, p. 34.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 31 mei 2021, p. 35.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 10 mei 2021, p. 49.