ECLI:NL:RBMNE:2022:4174
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de gevolgen voor onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door G.J. Dekkers, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning aan [adres 1] in [woonplaats], die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 1.411.000,- voor het belastingjaar 2020. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.274.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een maximale waarde van € 1.155.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 augustus 2022, waarbij ook een taxateur aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank wees op de noodzaak voor de heffingsambtenaar om aan te tonen dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en concludeerde dat de referentiewoningen die waren gebruikt voor de taxatie niet voldoende vergelijkbaar waren. Eiser had ook geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn voorgestane waarde van € 1.055.000,-, omdat zijn eigen verkoopcijfer te ver van de waardepeildatum lag.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.200.000,-, met de opdracht aan de heffingsambtenaar om de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing dienovereenkomstig te verminderen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoed moest worden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat er geen kosten voor rechtsbijstand waren aangetoond.