ECLI:NL:RBMNE:2022:4155

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
16-017253-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor het medeplegen van een woningoverval met geweld en bedreiging

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die ervan beschuldigd werd op 20 januari 2022 samen met anderen een woningoverval te hebben gepleegd in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat van invloed was op de strafmaat. Tijdens de zitting op 4 oktober 2022 was de verdachte aanwezig, en zijn advocaat, mr. A. Boumanjal, en de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, hebben hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende getuigenverklaringen als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 120 dagen opgelegd, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een taakstraf van 40 uren opgelegd, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie bij niet-naleving. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke jeugddetentie, waaronder toezicht en begeleiding door de Raad voor de Kinderbescherming. Het in beslag genomen mes dat bij de overval is gebruikt, is onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-017253-22
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2008] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2022. [verdachte] was bij deze zitting aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Omdat [verdachte] ten tijde van het tenlastegelegde feit minderjarig was, heeft de behandeling van de zaak achter gesloten deuren plaatsgevonden.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] , zijn advocaat mr. A. Boumanjal en de officier van justitie mr. N. Schapendonk. Ook waren aanwezig de ouders van [verdachte] , R.J. Verhoek, onderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, L. Bralts, reclasseringswerker bij de William Schrikker Groep, en S. M’ghaouch, jeugdreclasseringswerker bij Samen Veilig Midden-Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij op 20 januari 2022 te Utrecht samen met anderen een woningoverval heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat [verdachte] het tenlastegelegde feit heeft bekend. Hij heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft het tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 4 oktober 2022; [2]
- de aangifte van [slachtoffer 1] van 20 januari 2022; [3]
- de aanvullende verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] omtrent het losrukken van de grip van [slachtoffer 2] ; [4]
- de aanvullende verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] omtrent het weggenomen goed; [5]
- het verhoor van aangever [slachtoffer 2] van 21 januari 2022. [6]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 20 januari 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met anderen, in een woning een muts, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen deze [slachtoffer 1] en deze [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- een voet tussen de deur te zetten en,
- de deur open te duwen en de woning binnen te dringen, en
- te roepen "dit is een overval", en
- een mes te tonen, en
- deze [slachtoffer 1] te duwen naar de woonkamer ten gevolge waarvan deze [slachtoffer 1] ten val is
gekomen, en
- zich los te rukken van de grip van deze [slachtoffer 1] en deze [slachtoffer 2] .
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest (12 dagen), waarvan een gedeelte van 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd. Ten aanzien van de duur van ITB CRIEM maatregel verzoekt zij deze voor de duur van zes maanden op te leggen, overeenkomstig het advies zoals dat ter zitting is gegeven door de jeugdreclasseringswerker van de William Schrikker Groep;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie verzoekt rekening te houden met het advies van de psycholoog en het
tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan [verdachte] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de straf zoals deze geëist is door de officier van justitie te matigen. Hij kan zich vinden in oplegging van de ITB-CRIEM maatregel voor de duur van zes maanden, maar verzoekt enkel een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van anderhalve maand. De raadsman waarschuwt [verdachte] niet te overvragen door hem, naast de bijzondere voorwaarden, veel uren taakstraf te laten verrichten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit zijn gepleegd
[verdachte] heeft zich, samen met de medeverdachten, schuldig gemaakt aan een woningoverval. [verdachte] heeft aangebeld bij het huis van de slachtoffers, waarop de bewoonster de deur opende. Toen de bewoonster het niet vertrouwde en de deur wilde sluiten, heeft [verdachte] zijn voet tussen de deur gezet en de deur opengeduwd. Vervolgens heeft [verdachte] de bewoonster, die slecht ter been is vanwege een hernia, onder bedreiging van een mes de woonkamer ingeduwd waardoor zij ten val is gekomen. De bewoonster ondervindt drie maanden na het feit nog steeds de gevolgen hiervan, onder andere door pijn aan haar onderrug en been door de val. [verdachte] en de medeverdachten hebben door het plegen van dit feit een enorme inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het huisrecht van de slachtoffers. Het is voor hen een zeer beangstigende situatie geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan doorgaans nog lange tijd de nadelige gevolgen ervaren. Daarnaast is het niet alleen zeer beangstigend voor de slachtoffers zelf, maar veroorzaakt dit ook heftige gevoelens van angst en onveiligheid bij de samenleving in het algemeen. De eigen woning is voor iedereen bij uitstek de plek waar men zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij kennelijk alleen oog heeft gehad voor wat de overval hem zou opleveren. Daar staat tegenover dat de rechtbank het positief vindt dat [verdachte] ter zitting openheid van zaken heeft gegeven.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van [verdachte] van 5 september 2022. Daaruit blijkt dat [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychologisch onderzoek van 6 mei 2022;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 september 2022;
  • de terugmeldingsrapportage van Samen-Veilig van 19 augustus 2022.
Ook heeft de rechtbank op de zitting gesproken met R.J. Verhoek, raadsonderzoeker, L. Bralts, reclasseringswerker bij de William Schrikker Groep, en S. M’ghaouch, jeugdreclasseringswerker bij Samen-Veilig.
Het rapport van de psycholoog
Volgens de psycholoog lijdt [verdachte] aan een normoverschrijdende gedragsstoornis en is sprake van lage cognitieve capaciteiten. Tevens worden relatie- en opvoedingsproblemen
en hechting gerelateerde problemen vastgesteld. Gedurende het ten laste gelegde feit was sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis, lage intellectuele vaardigheden en zwakke executieve functies. Hoewel [verdachte] zich wel bewust is van zijn ontoelaatbare gedrag, is hij niet goed in staat zijn wil te bepalen. Het besef van de ernst van het gepleegde delict en het kunnen overzien van de gevolgen hiervan waren door zijn psychopathologie deels verstoord. [verdachte] had dan ook minder beschikking over gedragsalternatieven. De psycholoog adviseert daarom het tenlastegelegde feit, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
Bij [verdachte] is sprake van, mits goed ingekaderd, behandel- en ontwikkelingsmogelijkheden en enige leerbaarheid. De verwachting is dat de ambulante
behandeling de ontwikkeling van [verdachte] positief zal bevorderen. Er is gevaar voor
crimineel ontsporen. Behandeling is nodig ter vermindering van het recidiverisico. Een gedwongen kader is noodzakelijk om zijn gedrag te beïnvloeden en als stok achter de deur voor de gewenste behandeling. Door de behandeling zal het recidiverisico kunnen verminderen. Een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) biedt [verdachte] de mogelijkheid verantwoordelijkheid te leren krijgen voor zijn gedrag, te leren van zijn fouten en te komen tot een betere persoonlijkheidsontwikkeling. Een GBM biedt de mogelijkheid van maatwerk en geeft de mogelijkheid om verschillende behandel- en begeleidingsmodules te combineren.
De psycholoog komt tot de conclusie dat een GBM voor de duur van twaalf maanden het juiste kader is om te komen tot een optimale persoonlijkheidsontwikkeling bij [verdachte] .
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad adviseert [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met oplegging van bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarde wordt onder andere geadviseerd begeleiding in het kader van Toezicht en Begeleiding, waarvan drie maanden zullen bestaan uit de maatregel ITB-CRIEM. Ook wordt als bijzondere voorwaarde verplichte behandeling geadviseerd.
De heer Verhoek heeft het advies van de Raad op de zitting toegelicht en aangevuld. De Raad heeft, anders dan de psycholoog, bewust geen GBM-maatregel geadviseerd, omdat de begeleiding en behandeling die nodig is ook in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden kan worden ingezet. [verdachte] heeft het nodig om een consequentie te ervaren als hij zich niet aan de afspraken houdt, maar niet in de vorm van twee weken jeugddetentie als time-out. De impact hiervan is te groot voor hem. Gebleken is dat het voor [verdachte] heel moeilijk is zich aan de afspraken te houden en dat er veel geduld en herhaling nodig is. Eerst moet vooral worden ingezet op het behandeltraject bij De Waag en parallel daaraan zal de Raad een beschermingsonderzoek uitvoeren. Op die manier kan de voortgang van de behandeling worden gemonitord en kan er snel een civielrechtelijk kader worden verzocht op het moment dat dit noodzakelijk is.
Het advies van de William Schrikker Groep
Mevrouw Bralts heeft op de zitting aangegeven dat het contact met [verdachte] goed is opgestart. [verdachte] is een kwetsbare jongen en om in deze situatie een goed werkcontact met elkaar op te bouwen en het therapeutisch traject goed te ontwikkelen met elkaar, wordt geadviseerd de ITB-CRIEM maatregel voor de duur zes maanden op te leggen. De heer Verhoek heeft aangegeven dat de Raad zich kan vinden in dit advies.
8.3.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit in beginsel met geen andere strafmodaliteit kan worden volstaan dan met een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Het is zeer zorgwekkend dat [verdachte] zich op zo’n jonge leeftijd schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal echter - net als de officier van justitie - rekening houden met de zeer jeugdige leeftijd van [verdachte] en het feit dat hij een first offender is. Daarnaast heeft [verdachte] ter zitting meermalen aangegeven dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en heeft hij, anders dan bij de politie, op zitting openheid van zaken gegeven. De rechtbank zal dan ook geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die de duur van het voorarrest overstijgt. De rechtbank acht het echter wel van belang dat [verdachte] op het juiste pad blijft en zal daarom ook een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
De rechtbank acht, anders dan de psycholoog, geen GBM noodzakelijk. Gelet op de positieve ontwikkeling die [verdachte] doormaakt en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden afdoende om te voorkomen dat [verdachte] recidiveert.
Verder is de rechtbank op basis van de rapportage van de psycholoog tot het oordeel gekomen dat er ten tijde van het plegen van het feit bij [verdachte] sprake is geweest van een stoornis en dat deze stoornis gedeeltelijk zijn handelen bepaalde. De rechtbank is van mening dat de conclusie van de deskundige op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en neemt de conclusie van de deskundige over dat [verdachte] verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank zal daarnaast, gelet op de ernst van het feit en het belang dat [verdachte] gevolgen van zijn handelen ervaart, aan hem een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. De rechtbank komt tot een lagere taakstraf dan door de officier van justitie geëist. Dit is niet omdat de rechtbank de rol van [verdachte] minder erg of kleiner acht, maar omdat het feit verminderd aan [verdachte] kan worden toegerekend en omdat hij op grond van de bijzondere voorwaarden een intensief programma moet gaan volgen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: Een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, waarvan 106 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 14 dagen), met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie de door de Raad voor de Kinderbescherming voorgestelde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank wijkt enkel af van het advies voor wat betreft de duur van de ITB-CRIEM maatregel. Deze zal overeenkomstig het advies van de William Schrikker Groep voor de duur van zes maanden worden opgelegd.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het mes te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes (G2936806) dient te worden onttrokken aan het verkeer. Het feit is met dit voorwerp begaan en het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten veertien (14) dagen, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
106 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardendat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
 zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, waarvan zes
maanden zullen bestaan uit de maatregel van ITB-CRIEM, op door de
gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang
die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht, en zijn medewerking
verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
  • meewerkt aan een ambulante behandeling die de jeugdreclassering nodig acht (zoals FAST en/of PMT of een soortgelijke behandeling vanuit de Waag of een soortgelijke instelling), en zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] (geboren op [1955] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [1952] );
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten [medeverdache] (geboren op [2007] ) en [medeverdachte] (geboren op [2007] );
- waarbij aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot het verrichten van 40 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 20 dagen jeugddetentie.
Beslag
- onttrekt aan het verkeer
1 STK mes, goednummer G2936806;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E.J. van Rijssen, kinderrechter, en mr. M.E. Dekker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2022 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning een of meer muts(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen deze [slachtoffer 1] en/of deze [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een voet tussen de deur te zetten en/of,
- de deur open te duwen en/of de woning binnen te dringen, en/of
- meermalen, althans eenmaal te roepen "dit is een overval", en/of
- een mes te tonen, en/of
- deze [slachtoffer 1] te duwen naar de woonkamer ten gevolge waarvan deze [slachtoffer 1] ten val is
gekomen, en/of
- zich los te rukken van de grip van deze [slachtoffer 1] en/of deze [slachtoffer 2] ;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 maart 2022 genaamd 31Parel22 /MD4R022010 opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 225. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 4 oktober 2022.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 20 januari 2022, opgesteld door [verbalisant 1] , p. 37-39.
4.Proces-verbaal bevindingen van 14 februari 2022, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 52-54.
5.Proces-verbaal bevindingen van 14 april 2022, opgemaakt door [verbalisant 2] , p. 220.
6.Proces-verbaal verhoor van aangever [slachtoffer 2] van 21 januari 2022, opgemaakt door [verbalisant 3] , p. 48-51.