In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, de eigenaar van een auto, tegen een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting die hem is opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De naheffingsaanslag van € 68,42 werd opgelegd op 4 januari 2022, nadat een controleur op 22 december 2021 om 10:03 uur had vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was betaald voor de auto die geparkeerd stond aan de [locatie] in Utrecht. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij wel degelijk parkeerbelasting heeft betaald, en heeft bankgegevens overgelegd die een betaling van € 3,46 op 22 december 2021 om 08:48 uur aantonen.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat beide partijen daarmee instemden. In de beoordeling van de zaak heeft de rechtbank gekeken naar de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij met bewonerskorting parkeert en dat hij mogelijk een fout heeft gemaakt bij het invoeren van zijn kenteken. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat er geen geldig parkeerrecht geregistreerd stond op het moment van controle.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald voor het tijdstip van controle. De rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om ervoor te zorgen dat hij de juiste parkeerbelasting betaalt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij de naheffing verschuldigd blijft en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.