ECLI:NL:RBMNE:2022:4153

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Utrecht

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, de eigenaar van een auto, tegen een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting die hem is opgelegd door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De naheffingsaanslag van € 68,42 werd opgelegd op 4 januari 2022, nadat een controleur op 22 december 2021 om 10:03 uur had vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was betaald voor de auto die geparkeerd stond aan de [locatie] in Utrecht. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij wel degelijk parkeerbelasting heeft betaald, en heeft bankgegevens overgelegd die een betaling van € 3,46 op 22 december 2021 om 08:48 uur aantonen.

De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat beide partijen daarmee instemden. In de beoordeling van de zaak heeft de rechtbank gekeken naar de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat hij met bewonerskorting parkeert en dat hij mogelijk een fout heeft gemaakt bij het invoeren van zijn kenteken. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat er geen geldig parkeerrecht geregistreerd stond op het moment van controle.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald voor het tijdstip van controle. De rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om ervoor te zorgen dat hij de juiste parkeerbelasting betaalt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij de naheffing verschuldigd blijft en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Inleiding

1. Eiser is de eigenaar van de auto met kenteken [kenteken] . Op 22 december 2021 om 10:03 uur stond die auto geparkeerd aan de [locatie] in Utrecht. Een controleur van de gemeente Utrecht in een scanauto heeft geregistreerd dat er geen parkeerbelasting was betaald.
2. De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 4 januari 2022 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. De totaalbedrag van de aanslag inclusief naheffingskosten is € 68,42. In de uitspraak op bezwaar van 12 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser is in beroep gegaan tegen die uitspraak op bezwaar.
3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben aangegeven dat zij het daarmee eens zijn. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 18 oktober 2022.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar terecht een nabetalingsaanslag aan eiser heeft opgelegd. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel parkeerbelasting heeft betaald. Hij parkeert bijna wekelijks in de [locatie] . Omdat zijn dochter daar woont parkeert hij met bewonerskorting. In bezwaar heeft eiser bankgegevens over een afschrijving van € 3,46 op 22 december 2021 om 08:48 uur bij een betaalautomaat van de gemeente ingediend. Hij heeft bij zijn beroepschrift een overzicht van de data waarop hij in de [locatie] heeft geparkeerd gevoegd. Bij 22 december 2021 staat een aanvangstijd van 8:48 uur en een bedrag van € 3,46. Volgens eiser komt dat bedrag overeen met de andere data waarop hij tot 11:00 uur (wanneer parkeren gratis wordt) parkeerbelasting heeft betaald.
6. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat terecht een naheffingsaanslag is opgelegd aan eiser. Ten tijde van de controle om 10:03 uur is door de parkeercontroleur vastgesteld dat er geen geldig parkeerrecht geregistreerd stond. Ook bij gebruik van bewonerskorting wordt dat geregistreerd. Volgens de heffingsambtenaar is uit het betaalbewijs gebleken dat eiser heeft betaald voor parkeren van 08:48 uur tot 09:54 uur. De heffingsambtenaar vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wel de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald ten tijde van de controle.
7. In reactie heeft eiser aangegeven dat hij niet meer kan achterhalen of hij misschien het kenteken misschien niet correct heeft ingevoerd. Hij wijst erop dat hij wekelijks voor het parkeren aan de [locatie] betaalt en dat foutief intoetsen iets anders is dan niet betalen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag aan eiser opgelegd. De controleur heeft vastgelegd dat de auto van eiser op 22 december 2021 om 10:03 uur aan de [locatie] geparkeerd stond. Hij heeft gecheckt dat er op dat moment geen geldig parkeerrecht geregistreerd was. Dat betekent dat eiser in principe een naheffing verschuldigd is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting wel heeft betaald.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting wel heeft betaald. Eiser heeft laten zien dat hij op 22 december 2021 een bedrag heeft betaald bij een betaalautomaat van de gemeente. Daar blijkt echter niet uit dat hij parkeerbelasting heeft betaald voor zijn eigen auto voor die specifieke locatie en tot en met het tijdstip van 10:03 uur. De rechtbank gelooft dat eiser de waarheid vertelt als hij aangeeft dat hij niet met opzet niet de (juiste) parkeerbelasting heeft betaald, maar dat is niet bepalend voor de vraag of hij een naheffing moet betalen. Mogelijk heeft hij verkeerde gegevens ingevoerd, maar dat komt voor zijn rekening. De rechtbank begrijpt dat dat vervelend is voor eiser, maar het is zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij op de juiste manier de verschuldigde parkeerbelasting betaalt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de naheffing verschuldigd is.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 oktober 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.