Overwegingen
1. Verweerder heeft het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen, omdat op grond van het gedrag van eiser ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde.Verweerder geeft daarbij als reden op dat eiser op 14 juli 2020 in het vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland wegens handelen in strijd met artikel 9, zevende, lid van de Wegenverkeerswet (WVW) is veroordeeld tot één week voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is eiser veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur, die eiser op 14 juni 2021 heeft voltooid. De proeftijd is gestart op 5 september 2020 en loopt tot 4 september 2022. Eiser voldoet daarmee niet aan het vereiste dat er binnen de rehabilitatietermijn van vijf jaar voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, geen sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.Verweerder acht in eisers geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig om in afwijking van het beleid aan eiser het Nederlanderschap te verlenen.
2. Niet in geschil is dat eiser op 14 juli 2020 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en tot een taakstraf wegens een misdrijf. Evenmin is in geschil dat eiser op 10 november 2020, de datum van zijn verzoek, niet voldoet aan het vereiste van de rehabilitatietermijn van vijf jaar. Toepassing van het beleid uit de Handleiding verplicht dus in beginsel tot afwijzing van het verzoek. De in artikel 10 van de RWN opgenomen mogelijkheid om in geval van bijzondere omstandigheden, in afwijking van bepaalde in de RWN opgenomen regelingen, het Nederlanderschap te verlenen, is niet op de situatie van eiser van toepassing.
3. Zoals op zitting is toegelicht stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat verweerder op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van zijn beleid opgenomen in de Handleiding had moeten afwijken. Hij voert daartoe het navolgende aan.
4. Eiser is in het verleden slachtoffer geweest van een steekincident. Daarbij is zijn aortaklep vervangen en sindsdien is eiser hartpatiënt. Vanwege de impact van het incident en eisers hartproblemen heeft eiser een grote hoeveelheid medicatie, zowel voor zijn fysieke als mentale problemen. De gevolgen van het incident zijn voor eiser nog altijd merkbaar. Bij iedere fysieke afwijking die hij voelt raakt hij in paniek. Dat is ook gebeurd op de dag van het incident, waarvoor hij is veroordeeld. Eiser kreeg toen hartkloppingen en uitstralingen naar de linkerarm en was bang dat er wat mis was met zijn hart. Hij wilde daarom zo spoedig mogelijk naar het ziekenhuis gaan en heeft daarom de overtreding begaan. Het was de eerste keerde dat eiser die overtreding beging en het is daarna nooit meer gebeurd. Eisers situatie verschilt daarom van personen die zonder meer overtredingen begaan. Eiser meent dat de omstandigheden die hebben geleid tot het begaan van het misdrijf, hier wel relevant zijn en verweerder die bij zijn besluit had moeten betrekken. Uit het vonnis blijkt niet dat de politierechter die omstandigheden bij de strafmaat heeft betrokken. Op papier is de uitspraak slechts een mededeling van een mondeling vonnis. Eiser verwijst voor zijn gezondheidssituatie naar de brief van Argonaut van 15 oktober 2000 die bij de aanvraag is overgelegd en waaruit blijkt dat eiser om medische redenen is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Verweerder heeft daarmee volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden. Eiser beroept zich verder op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2021, waaruit blijkt dat ook andere omstandigheden, zoals het niet hebben van antecedenten, relevant kunnen zijn. Eiser heeft een baan en kinderen die hem op het rechte pad houden.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de gestelde bijzondere omstandigheden van eiser bij zijn besluitvorming heeft betrokken en daarin geen aanleiding heeft gezien om in afwijking van de regeling ten aanzien van de rehabilitatietermijn in de Handleiding ,aan te nemen dat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat eiser een gevaar voor de openbare orde is. De omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan zijn reeds betrokken in het strafproces. Als dat niet zo is, had eiser tegen het vonnis van de strafrechter hoger beroep moeten instellen. Eiser heeft ook niet met bewijstukken onderbouwd dat hij ten tijde van het delict medische klachten had. In de naturalisatieprocedure is daarom geen ruimte voor het (opnieuw) beoordelen van omstandigheden die tot het plegen van het misdrijf hebben geleid. Verweerder verwijst hiervoor naar paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, vervat in de Handleiding. De uitspraak van 14 april 2021 is volgens verweerder niet verglijkbaar met de situatie van eiser, omdat daarin in plaats van een geldboete een taakstraf was opgelegd en betrokkene onder bewind stond.
6. De rechtbank stelt voorop dat het beleid in de Handleiding voor verweerder als uitgangspunt dient bij de boordeling of ernstige vermoedens bestaan dat een verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn fysieke en mentale problemen kenbaar bij zijn besluit heeft meegewogen. Verweerder heeft gemotiveerd waarom deze medische problemen van eiser geen bijzondere omstandigheden zijn om van zijn beleid in de Handleiding af te wijken. Dat die medische problemen, naar eiser stelt, ertoe hebben bijgedragen dat eiser het misdrijf heeft begaan, leidt niet tot een ander oordeel, omdat eiser die stelling niet heeft onderbouwd. Uit de brief van Argonaut waarin eiser op medische gronden is vrijgesteld van het inburgeringsexamen, kan de rechtbank dat niet afleiden. Verweerder heeft mogen aannemen dat eisers medische problemen, voor zover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, al door de strafrechter bij zijn oordeel over de strafmaat zijn betrokken. Dat dit niet expliciet blijkt uit het vonnis van de politierechter, maakt dat niet anders. Eiser heeft niet aannemelijk dat de politierechter zijn medische situatie niet heeft betrokken. Tegen het vonnis van de politierechter heeft eiser ook geen hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft in de door eiser gestelde medische omstandigheden daarom geen reden hoeven zien om van zijn beleid in de Handleiding af te wijken.
8. De uitspraak van 14 april 2021 van deze rechtbank waarnaar eiser heeft verwezen, leidt niet tot een andere uitkomst. In die uitspraak was, anders dan hier, vanwege het feit dat de betrokkene onder bewind stond in plaats van een geldboete een taakstraf opgelegd, terwijl wanneer de geldboete zou zijn opgelegd het bedrag zou zijn gelegen onder het in de Handleiding bepaalde normbedrag van EUR 810,-, waarbij naturalisatie wordt geweigerd.Ook was er in die zaak sprake van een licht vergrijp, terwijl eiser is veroordeeld tot een misdrijf dat door verweerder en naar het oordeel van de rechtbank terecht niet als een eenvoudig delict is aangemerkt. Gelet op de verschillen in casuspositie met de uitspraak ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat verweerder ook in het geval van eiser gehouden was om nader onderzoek te doen naar de gestelde bijzondere omstandigheden.
9. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder de misdraging van eiser, het rijden zonder een geldig rijbewijs, als voldoende ernstig en de daarop gevolgde straf als zwaar genoeg heeft mogen aanmerken. Dat eiser niet eerder een dergelijk strafbaar feit heeft gepleegd en het daarna ook niet meer is gebeurd, en dat hij een baan en de zorg voor zijn kinderen heeft, heeft verweerder, ook in samenhang bezien, niet als zeer bijzondere omstandigheden hoeven aanmerken om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleid. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om aan te nemen dat er gedurende de rehabilitatietermijn geen ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Het hanteren van de rehabilitatietermijn als zodanig is ook niet onredelijk. De rechtbank verwijst hiervoor naar de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter.De afwijzing van het verzoek betekent ook niet dat eiser in de toekomst niet het Nederlanderschap kan verkrijgen. Eiser kan na afloop van de rehabilitatietermijn, dus na 14 juni 2026, een nieuw verzoek om verlening van het Nederlanderschap indienen. Voor zover eiser nadelen ondervindt van de afwijzing van zijn verzoek, zijn die tijdelijk, omdat de rehabilitatietermijn eindig is.
10. Eiser heeft ter zitting zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel laten vallen. Dit behoeft dan ook geen andere bespreking.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.