ECLI:NL:RBMNE:2022:4128

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
9499579 UC EXPL 21-7363 en 9700918 UC EXPL 22-1283
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering huurder op (voormalige) verhuurder uit onverschuldigde betaling na uitspraak huurcommissie

In deze zaak vorderde [procesdeelneemster I] van [procesdeelnemer II] een bedrag van € 6.393,91 wegens onverschuldigde betaling na een uitspraak van de huurcommissie. De huurcommissie had bepaald dat de redelijke huurprijs voor de woning van [procesdeelneemster I] € 311,36 per maand was, terwijl zij in de periode van juni 2019 tot februari 2021 een aanzienlijk hoger bedrag had betaald. [procesdeelneemster I] had [procesdeelnemer II] verzocht dit bedrag terug te betalen, maar [procesdeelnemer II] erkende slechts een deel van de vordering, stellende dat de huur vanaf juni 2020 aan [procesdeelneemster III] was voldaan.

De kantonrechter oordeelde dat [procesdeelneemster I] recht had op terugbetaling van het volledige bedrag, omdat de betalingen aan [procesdeelneemster II] waren gedaan op een gezamenlijke bankrekening. De kantonrechter wees de vordering van [procesdeelneemster I] toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. In de vrijwaringszaak die volgde, werd de vordering van [procesdeelnemer II] tegen [procesdeelneemster III] afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld welk deel van de onverschuldigde betalingen aan [procesdeelneemster II] ten goede was gekomen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders en de gevolgen van onverschuldigde betalingen, evenals de noodzaak voor duidelijke communicatie tussen partijen in huurrelaties. De kantonrechter veroordeelde [procesdeelnemer II] tot betaling van de proceskosten aan [procesdeelneemster I] en [procesdeelneemster III].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
Vonnis van 12 oktober 2022
in de hoofdzaak met zaaknummer: 9499579 UC EXPL 21-7363 MS/1270 van
[procesdeelneemster I],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [procesdeelneemster I] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigden: mr. G. Gabrelian en mr. P.K. Singh,
tegen:
[procesdeelnemer II],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [procesdeelnemer II] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde: mr. C.A.M.J. de Wit,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer 9700918 UC EXPL 22-1283 MS/1270 van
[procesdeelnemer II],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [procesdeelnemer II] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.A.M.J. de Wit,
tegen
[procesdeelneemster III] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
verder ook te noemen [procesdeelneemster III] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.G. Ouwejan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in de hoofdzaak 9499579
- de dagvaarding met producties van 11 oktober 2021 van [procesdeelneemster I] ;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring/niet ontvankelijkheid, tevens conclusie van antwoord met producties van [procesdeelnemer II] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens conclusie van repliek van [procesdeelneemster I] ;
  • het vonnis in incident van 26 januari 2022, waarbij het incident tot niet-ontvankelijkheid is afgewezen en de vordering tot oproeping van [procesdeelneemster III] in vrijwaring is toegewezen;
  • de conclusie van dupliek van [procesdeelnemer II] ;
in de vrijwaringszaak 9700918
  • de dagvaarding van 14 februari 2022 met producties van [procesdeelnemer II] ;
  • de conclusie van antwoord met producties van [procesdeelneemster III] .
1.2.
Op 14 september 2022 heeft in beide zaken een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de zaak 9499579 is [procesdeelneemster I] verschenen met haar gemachtigden mr. G. Gabrelian en mr. P.K. Singh. [procesdeelnemer II] is zonder zijn gemachtigde verschenen. In de zaak 9700918 is [procesdeelnemer II] ook zonder zijn gemachtigde verschenen en is [procesdeelneemster III] verschenen met haar gemachtigde mr. A.G. Ouwejan. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in beide zaken op 12 oktober 2022 vonnis zal worden gewezen, tenzij partijen uiterlijk op 16 september 2022 te kennen geven dat zij een schikking hebben bereikt. Mr. Ouwejan heeft de kantonrechter bij brief van 16 september 2022 verzocht in de zaak 9700918 vonnis te wijzen. Gelet hierop zal in beide zaken vonnis worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[procesdeelneemster I] huurt sinds 1 december 2016 woonruimte aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) van [procesdeelnemer II] . De kale huur bedraagt blijkens de huurovereenkomst € 605,-- per maand en de servicekosten € 120,-- per maand en moesten worden betaald op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [procesdeelnemer II] .
2.2.
[procesdeelnemer II] is gehuwd geweest met [procesdeelneemster III] . Bij beschikking van deze rechtbank van [2020] is de echtscheiding tussen hen uitgeproken. De echtscheidingsbeschikking is op [2020] ingeschreven bij de burgerlijke stand. [procesdeelnemer II] en [procesdeelneemster III] hebben op 1 juni 2020 een echtscheidingsconvenant getekend, waarbij het pand waarin de woning van [procesdeelneemster I] zich bevindt (hierna: het pand) aan [procesdeelneemster III] is toebedeeld. Hierbij is onder meer bepaald dat de overige eigenaarslasten van het pand (voor de hypotheeklasten was in het convenant al een regeling getroffen) vanaf de datum van ondertekening van het convenant voor rekening van [procesdeelneemster III] komen en dat de te ontvangen huurpenningen per die datum aan [procesdeelneemster III] zullen toekomen. Het pand is op 9 november 2020 aan [procesdeelneemster III] geleverd. Daarbij is bepaald dat de levering van de bij deze akte toegedeelde rechten en vorderingen pas tegen derden werkt nadat aan de debiteuren mededeling van de levering is gedaan en dat de belanghebbende deelgenoot zelf zal zorgdragen voor de mededeling.
2.3.
[procesdeelneemster I] heeft de huur tot en met januari 2021 op het in de huurovereenkomst genoemde bankrekeningnummer [rekeningnummer] betaald. Zij heeft de huur vanaf februari 2021 op verzoek van [procesdeelneemster III] op een ander bankrekeningnummer voldaan.
2.4.
[procesdeelneemster I] heeft zich in juni en juli 2019 tot de huurcommissie gewend om de redelijkheid van de kale huurprijs te laten toetsen en om de hoogte van de servicekosten over de jaren 2017 en 2018 te laten vaststellen. De huurcommissie heeft bij uitspraak van 25 februari 2021 bepaald dat voor de woning van [procesdeelneemster I] een huurprijs van € 311,36 per maand vanaf 1 juni 2019 redelijk is en heeft bij uitspraak van 2 april 2021 ten aanzien van de servicekosten bepaald dat de betalingsverplichting van [procesdeelneemster I] over 2017 € 1.056,19 bedraagt en over 2018 € 1.302,70. Partijen hebben tegen deze uitspraken geen verzetschrift ingediend bij de huurcommissie en hebben hierover ook geen beslissing van de kantonrechter gevorderd zoals bedoeld in artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.5.
[procesdeelneemster I] heeft [procesdeelnemer II] bij brief van 30 augustus 2021 meegedeeld dat zij gelet op de uitspraken van de huurcommissie in totaal € 6.393,91 onverschuldigd aan hem heeft betaald. Zij heeft [procesdeelnemer II] verzocht dit bedrag binnen 15 dagen na ontvangst van de brief aan haar terug te betalen, bij gebreke waarvan [procesdeelnemer II] in verzuim zal zijn en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zullen zijn.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

in de hoofdzaak 9499579
3.1.
[procesdeelneemster I] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [procesdeelnemer II] te veroordelen om aan haar te betalen:
€ 6.393,91, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 september 2021 althans vanaf de dag van de dagvaarding;
€ 840,58 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[procesdeelneemster I] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij over de periode juni 2019 tot februari 2021 een bedrag van € 5.872,80 onverschuldigd aan [procesdeelnemer II] heeft betaald, omdat zij in die periode in totaal € 12.100,-- heeft betaald aan kale huur terwijl zij op grond van de uitspraak van de huurcommissie maar € 6.227,20 verschuldigd was. Zij heeft daarnaast een bedrag van € 521,11 onverschuldigd aan [procesdeelnemer II] betaald, omdat zij over de periode 1 januari 2017 t/m 31 december 2018 € 2.880,-- heeft betaald als voorschot op de servicekosten terwijl dit blijkens de uitspraak van de huurcommissie € 2.358,89 had moeten zijn. [procesdeelneemster I] vordert het totaalbedrag van € 6.393,91 van [procesdeelnemer II] terug.
3.3.
[procesdeelnemer II] erkent dat [procesdeelneemster I] een bedrag van € 6.393,91 te veel heeft betaald, maar stelt dat [procesdeelneemster I] de huur per juni 2020 aan [procesdeelneemster III] heeft voldaan en dat hij met betrekking tot de te veel betaalde kale huur slechts gehouden kan zijn bij te dragen tot 6 juni 2020, een bedrag van € 1.761,84. Met betrekking tot de te veel betaalde servicekosten stelt hij dat [procesdeelneemster III] deze als verhuurder moet terugbetalen.
3.4.
[procesdeelnemer II] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de bankrekening [rekeningnummer] een en/of rekening is die nog steeds op naam staat van hemzelf en van [procesdeelneemster III] . [procesdeelneemster I] heeft onder verwijzing naar bankafschriften gesteld dat zij de kale huur en de servicekosten tot februari 2021 op dit rekeningnummer heeft betaald. Dit is door [procesdeelnemer II] niet gemotiveerd betwist. De omstandigheid dat [procesdeelnemer II] (mede) rechthebbende is op het saldo van deze rekening, betekent dat hij - naast [procesdeelneemster III] - de betalingen die [procesdeelneemster I] op deze rekening heeft gedaan heeft ontvangen en dat [procesdeelneemster I] de onverschuldigd betaalde kale huur en servicekosten van hem kan terugvorderen. Dat ook [procesdeelneemster III] rechthebbende op deze rekening is, is iets wat zijn onderlinge verhouding met [procesdeelneemster III] betreft. Dit kan hij echter niet aan [procesdeelneemster I] tegenwerpen.
3.5.
Gezien het voorgaande wordt de vordering van [procesdeelneemster I] tot terugbetaling van het bedrag van € 6.393,91 toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal gelet op de sommatiebrief van 30 augustus 2021 worden toegewezen vanaf 14 september 2021 tot de voldoening.
3.6.
Voor de door [procesdeelneemster I] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geldt dat zij in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt om haar vordering op [procesdeelnemer II] voldaan te krijgen en dat het gevorderde bedrag van € 840,58 inclusief btw ook redelijk is. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
3.7.
[procesdeelnemer II] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [procesdeelneemster I] worden begroot op:
- dagvaarding € 123,60
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde €
933,00(3 punten x tarief € 311,00)
Totaal € 1.296,60
3.8.
De door [procesdeelneemster I] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.
in de vrijwaringszaak 9700918
3.9.
[procesdeelnemer II] vordert om, in het geval hij in de hoofdzaak aansprakelijk mocht worden gehouden jegens [procesdeelneemster I] , [procesdeelneemster III] te veroordelen tot betaling van al datgene waartoe hij in die hoofdzaak mocht worden veroordeeld en tevens te bepalen dat [procesdeelneemster III] hem terzake die veroordeling in de hoofdzaak volledig dient te vrijwaren voor de gevolgen daarvan, met veroordeling van [procesdeelneemster III] in de kosten van deze procedure en de kosten in de hoofdzaak.
3.10.
[procesdeelnemer II] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat het pand op 1 juni 2020 (de kantonrechter gaat er gelet op de overgelegde leveringsakte en de stellingen van [procesdeelnemer II] in de hoofdzaak van uit dat bedoeld is: 9 november 2020) aan [procesdeelneemster III] is geleverd onder de verplichting om per 1 juni 2020 de eigenaarslasten te voldoen. Aangezien de uitspraken van de huurcommissie dateren van na 1 juni 2020, stelt hij primair dat de veroordeling voor rekening van [procesdeelneemster III] dient te komen.
3.11.
[procesdeelnemer II] stelt subsidiair dat hij slechts een bedrag van € 2.097,39 (€ 1.761,84 + € 75,-- + € 260,55) hoeft te voldoen. Hij voert hiertoe aan dat de bankrekening waarop de huur door [procesdeelneemster I] werd gestort per 1 juni 2020 op naam is gesteld van [procesdeelneemster III] en dat hij per die datum dus geen huur meer heeft ontvangen. Hij stelt dat [procesdeelneemster III] de huur die vanaf die datum onverschuldigd is betaald, aan [procesdeelneemster I] moet terugbetalen en dat hij over de periode tot 6 juni 2020 hooguit € 1.761,84 hoeft bij te dragen. De door [procesdeelneemster I] te veel betaalde servicekosten van in totaal € 521,11 dienen tussen hem en [procesdeelneemster III] te worden verdeeld. Dit geldt volgens [procesdeelnemer II] ook voor de legeskosten van € 150,-- die de huurcommissie hem in rekening heeft gebracht
3.12.
[procesdeelneemster III] stelt primair dat [procesdeelnemer II] de gehele vordering van [procesdeelneemster I] moet betalen en subsidiair dat hij in ieder geval de helft van de teveel ontvangen huurpenningen en servicekosten dient te voldoen. Zij voert hiertoe aan dat de rekening waar de huur en de servicekosten op werd gestort een en/of rekening is die op naam staat van beide partijen en dat partijen ook na 1 juni 2020 nog gebruik hebben gemaakt van deze rekening, onder meer om de lasten van de panden die hen gezamenlijk toebehoorden te voldoen. [procesdeelneemster III] stelt verder dat [procesdeelnemer II] haar slechts zijdelings in kennis heeft gesteld van een van de procedures bij de huurcommissie, dat hij haar hierover niet nader heeft geïnformeerd en haar niet op de hoogte heeft gesteld van de uitspraken van de huurcommissie. Hierdoor kon zij niet meer in verzet gaan tegen deze uitspraken of zich tot de kantonrechter wenden. [procesdeelneemster III] stelt zich primair op het standpunt dat [procesdeelnemer II] hiermee jegens haar toerekenbaar is tekortgeschoten en subsidiair dat hij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij stelt meer subsidiair dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de gevolgen van het nalatige gedrag van [procesdeelnemer II] niet op haar afgewenteld dienen te worden. Omdat [procesdeelnemer II] haar ook niet in kennis heeft gesteld van de sommatiebrief van [procesdeelneemster I] van 30 augustus 2021, dient hij volgens [procesdeelneemster III] zelf de door [procesdeelneemster I] gevorderde buitengerechtelijke kosten te betalen.
3.13.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de primaire stelling van [procesdeelnemer II] dat de hoofdzaak een vordering betreft uit onverschuldigde betaling. Bij de beoordeling van die vordering is van belang wie de onverschuldigd betaalde bedragen (mede) heeft ontvangen en niet wie als verhuurder van het pand heeft te gelden. De kantonrechter zal de vrijwaringszaak ook langs deze lijn beoordelen. Daarbij zal worden bekeken aan wie de onverschuldigde betalingen van [procesdeelneemster I] ten goede zijn gekomen. In de hoofdzaak is komen vast te staan dat de bankrekening [rekeningnummer] waarop [procesdeelneemster I] de huur en de servicekosten heeft betaald een en/of rekening is die nog steeds op naam staat van [procesdeelnemer II] en [procesdeelneemster III] . [procesdeelnemer II] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij na 1 juni 2020 geen toegang meer had tot deze bankrekening omdat zijn identifier het niet meer deed, maar heeft niet aangetoond dat hij per die datum op geen enkele manier meer over het saldo op deze rekening kon beschikken. Hij heeft ook niet betwist dat deze rekening na 1 juni 2020 nog is gebruikt om de lasten van de panden die partijen gezamenlijk toebehoorden te voldoen. Gelet hierop is niet gebleken dat de huurbetalingen die [procesdeelneemster I] vanaf 1 juni 2020 heeft gedaan niet aan [procesdeelnemer II] ten goede zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor de betalingen die [procesdeelneemster I] vóór 1 juni 2020 heeft gedaan. Er is daarom geen grond om te bepalen dat [procesdeelneemster III] hem volledig dient te vrijwaren en dat zij datgene waartoe [procesdeelnemer II] in die hoofdzaak is veroordeeld dient te betalen.
3.14.
Er is naar het oordeel van de kantonrechter ook geen grond voor gedeeltelijke vrijwaring door [procesdeelneemster III] , omdat niet kan worden vastgesteld welk deel van de door [procesdeelneemster I] onverschuldigd betaalde bedragen aan [procesdeelnemer II] ten goede is gekomen en welk deel aan [procesdeelneemster III] . Partijen hebben geen bankafschriften van deze rekening in het geding gebracht waaruit dit blijkt. [procesdeelneemster III] heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er bij deze rechtbank nog een andere procedure aanhangig is waarin zij onder meer vordert dat het convenant vernietigd wordt en er opnieuw verdeeld wordt, omdat nog een ander pand in de verdeling moet worden betrokken. Gelet op deze onduidelijkheid kan ook op basis van de verdeling niet worden vastgesteld welk deel van het bedrag waartoe [procesdeelnemer II] in de hoofdzaak is veroordeeld door [procesdeelneemster III] dient te worden gedragen. De vordering van [procesdeelnemer II] wordt daarom afgewezen.
3.15.
Voor de rente en de buitengerechtelijke kosten die [procesdeelnemer II] op grond van het vonnis in de hoofdzaak aan [procesdeelneemster I] dient te betalen, geldt dat de omstandigheid dat [procesdeelnemer II] de vordering van [procesdeelneemster I] niet tijdig heeft betaald voor zijn rekening dient te komen. Hij kan jegens [procesdeelneemster III] dus geen aanspraak maken op (gedeeltelijke) vergoeding van deze kosten. Voor de legeskosten geldt dat [procesdeelneemster I] deze in de hoofdzaak niet van [procesdeelnemer II] heeft gevorderd en dat deze daarom buiten het beoordelingskader in de vrijwaringszaak vallen en niet kunnen worden toegewezen.
3.16.
[procesdeelnemer II] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [procesdeelneemster III] worden begroot op € 622,-- voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 311,00).
3.17.
De door [procesdeelneemster III] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak 9499579
4.1.
veroordeelt [procesdeelnemer II] om aan [procesdeelneemster I] een bedrag van € 6.393,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 september 2021 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [procesdeelnemer II] om aan [procesdeelneemster I] een bedrag van € 840,58 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
4.3.
veroordeelt [procesdeelnemer II] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [procesdeelneemster I] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.296,60, waarin begrepen € 933,-- aan salaris gemachtigde;
4.4.
veroordeelt [procesdeelnemer II] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [procesdeelneemster I] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de vrijwaringszaak 9700918
4.7.
wijst de vordering af;
4.8.
veroordeelt [procesdeelnemer II] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [procesdeelneemster III] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,-- aan salaris gemachtigde;
4.9.
veroordeelt [procesdeelnemer II] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [procesdeelneemster I] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.