ECLI:NL:RBMNE:2022:4127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
9264844 UC EXPL 21-4212
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling en uitvoering van werkzaamheden bij installatie van een cv-ketel

In deze zaak heeft [handelsnaam 1], een onderneming gespecialiseerd in de installatie van ventilatie- en luchtbehandelingsapparatuur, [gedaagde], eigenaar van een carrosserie herstelbedrijf, aangeklaagd voor het niet betalen van een factuur voor de installatie van een cv-ketel. De procedure begon met een dagvaarding op 3 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 september 2022. Tijdens deze behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft op 12 oktober 2022 vonnis gewezen.

[handelsnaam 1] vorderde een bedrag van € 8.172,36, bestaande uit de hoofdsom van € 9.615,87, wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] betwistte de hoogte van het meerwerk en stelde dat er sprake was van minderwerk en ondeugdelijk werk. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] slechts € 250,-- voor meerwerk verschuldigd was, en dat de vordering van [handelsnaam 1] tot een totaalbedrag van € 5.682,90 inclusief btw beperkt moest worden.

De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] niet in verzuim was gekomen, omdat de factuur van [handelsnaam 1] te hoog was. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. In reconventie vorderde [gedaagde] schadevergoeding wegens wanprestatie van [handelsnaam 1], maar deze vorderingen werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9264844 UC EXPL 21-4212 MS/1270
Vonnis van 12 oktober 2022
inzake
[eiser] , tevens handelende onder de naam [handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [handelsnaam 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. S. Winkelhorst (cib Incasso),
tegen:
[gedaagde] , tevens handelende onder de naam ' [handelsnaam 2] ',
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. J.C. Hesen.

1.De procedure

1.1.
[handelsnaam 1] heeft een dagvaarding met producties van 3 juni 2021 ingediend en [gedaagde] een conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie met producties. [handelsnaam 1] heeft vervolgens een conclusie van antwoord in reconventie met producties ingediend. [gedaagde] heeft daarna nog nadere producties in het geding gebracht. Met een brief van 26 juli 2022 zijn partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling.
1.2.
Op 14 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij namens [handelsnaam 1] zijn verschenen mevrouw [A] , de partner van de heer [eiser] en mede-eigenaar van [handelsnaam 1] , en mr. Winkelhorst, de gemachtigde van [handelsnaam 1] . De heer [gedaagde] is verschenen met zijn partner mevrouw [B] en zijn gemachtigde mr. Hesen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Hesen gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Partijen hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 12 oktober 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[handelsnaam 1] is een onderneming die is gespecialiseerd in de installatie van ventilatie- en luchtbehandelingsapparatuur. [gedaagde] exploiteert een carrosserie herstelbedrijf.
2.2.
[gedaagde] heeft [handelsnaam 1] omstreeks 18 juli 2019 benaderd voor het plaatsen en installeren van een refurbished ketel. [handelsnaam 1] heeft [gedaagde] hiervoor op 18 juli 2019 een offerte toegestuurd voor een bedrag van in totaal € 5.432,90 inclusief btw.
2.3.
[gedaagde] heeft [handelsnaam 1] bij e-mail van 15 augustus 2019 de volgende reactie gestuurd:
“Ik ben akkoord met jullie offerte, heb echter wel een paart kanttekeningen.
Dat is als volgt.
Ik heb van een concurrent ook een zeer uitvoerige offerte, die is qua geld volkomen flauwekul (…). Dat wordt m niet.
Maar!
Zij plaatsen ook een tussen gasmeter, en dat moet ik eigenlijk wel hebben. Dit zodat links en rechts hun eigen factuur betalen voor gasgebruik.
Wij kunnen zelf de wateraanvoer en elektra aanvoer regelen, want ik wil de CV aan mijn kant van het gebouw via mijn ketel laten lopen. Ook dat kan ik zelf. Dus water naar de locatie vd ketel, dat kan, en een aan en afvoer voor de cv op kantoor. Voor de rest wat jullie aangeven enz.
Is het zinvol om samen eens door te lopen, en dan teken ik akkoord en jullie plannen in?
Ik hoor het graag. Zie ook mijn mail uitgangspunten andere offerte”
2.4.
[handelsnaam 1] heeft het werk in december 2019 en januari 2020 bij [gedaagde] uitgevoerd. Zij heeft [gedaagde] daarvoor een factuur d.d. 18 maart 2020 gestuurd voor een bedrag van in totaal € 9.615,87. De verhoging van de prijs ten opzichte van de offerte hield verband met verricht meerwerk.
2.5.
[gedaagde] heeft [handelsnaam 1] naar aanleiding van deze factuur bij e-mail van 19 maart 2020 het volgende geschreven:
“Voor de goede orde. Wij hebben Uw factuur ontvangen. Aangezien ik daar wat issues mee heb, ook gezien de offerte en de gang van zaken zoals die zijn gepasseerd, ga ik hierover eerst intern in conclaaf.
U hoort zo spoedig mogelijk van ons.”
2.6.
[handelsnaam 1] heeft bij e-mail van 20 maart 2020 het volgende geantwoord:
“De extra werkzaamheden zijn met u besproken tijdens montage.
Ik begrijp uw opmerking dat het wat langer heeft geduurd allemaal maar dat neemt niet weg dat de factuur gewoon betaald moet worden. Wij verwachten dan ook dat u deze binnen de gestelde termijn betaald.”
2.7.
Partijen hebben uitgebreid over de factuur gecorrespondeerd, maar hebben hierover geen overeenstemming bereikt. [gedaagde] heeft op 11 mei 2020 onder protest een bedrag van
€ 3.000,-- betaald, maar heeft het resterende factuurbedrag - ondanks sommaties - niet voldaan.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie
3.1.
[handelsnaam 1] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan [handelsnaam 1] een bedrag van € 8.172,36 te betalen (bestaande uit € 9.615,87 aan hoofdsom, € 700,70 aan wettelijke handelsrente tot 29 april 2021 en € 855,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, verminderd met een betaling van € 3.000,--), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 29 april 2021 tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[handelsnaam 1] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat [gedaagde] jegens haar toerekenbaar
is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst door de factuur van 18 maart 2020, ondanks sommaties, deels onbetaald te laten. Zij maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde] in verzuim is geraakt en [handelsnaam 1] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot - kort samengevat - afwijzing van de vordering. Hij stelt zich op het standpunt dat het meerwerk hooguit € 250,-- bedraagt en stelt daarnaast dat sprake is van minderwerk en dat [handelsnaam 1] ondeugdelijk werk heeft afgeleverd. Hij wenst de kosten die hij daarvoor heeft moeten maken te verrekenen met de vordering van [handelsnaam 1] .
meerwerk
3.4.
[handelsnaam 1] stelt zich bij dagvaarding op het standpunt dat sprake is geweest van meerwerk als gevolg van de plaatsing van de tussengasmeter die [gedaagde] in zijn e-mail van 15 augustus 2019 heeft genoemd en als gevolg van een door [gedaagde] gewenste verandering van de plaats van de luchtverwarming. [handelsnaam 1] stelt dat bij de offerte sprake was van twee luchtverwarmers die één ruimte zouden verwarmen, maar dat [gedaagde] tijdens de montage in december 2019 heeft besloten om van de ruimte twee aparte ruimtes te maken. Hierdoor heeft [handelsnaam 1] met [gedaagde] de plaats van de luchtverwarmers opnieuw moeten bepalen. Zij heeft hiervoor - en ook voor de plaatsing van de tussengasmeter - extra materialen moeten aanschaffen voor het leidingwerk en heeft langer moeten werken dan geoffreerd. Het gaat daarbij om een bedrag van € 1.320,-- aan extra werkzaamheden (24 uur x een uurtarief van € 55,--) en een bedrag van € 2.087,-- aan materiaalkosten. [handelsnaam 1] stelt dat uit de e-mail van [gedaagde] van 15 augustus 2019 en een verklaring van de monteur [C] blijkt dat [gedaagde] met het meerwerk akkoord is gegaan.
3.5.
[gedaagde] stelt dat het meerwerk voor het aanleggen van de tussengasmeter circa € 250,-- bedraagt (€ 90,-- voor de meter en twee uur extra arbeidsloon) en betwist dat [handelsnaam 1] hiervoor meer kosten heeft moeten maken en dat hij met deze extra kosten akkoord is gegaan. [gedaagde] betwist ook dat hij bij de montage zou hebben aangegeven dat de luchtverwarmers in twee aparte ruimtes geplaatst zouden moeten worden en dat sprake was van een andere situatie dan in de offerte was voorzien.
3.6.
[gedaagde] heeft een aantal foto’s in het geding gebracht van onder meer de werkplaats, de tussengasmeter en de gasmeter. De kantonrechter stelt vast dat op de foto van de werkplaats is te zien dat de twee luchtverwarmers in één ruimte zijn geplaatst en niet in twee aparte ruimtes, zoals [handelsnaam 1] heeft gesteld. Gelet hierop heeft [handelsnaam 1] onvoldoende onderbouwd dat de plaatsing van de luchtverwarmers anders was dan in de offerte was voorzien en dat dit tot extra kosten heeft geleid.
3.7.
[gedaagde] heeft verder aan de hand van de foto’s gesteld dat de tussengasmeter vlak bij de cv-ketel is gemonteerd en dat hiervoor hooguit 50 centimeter extra leidingwerk nodig was. Dit is door [handelsnaam 1] niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter gaat er gelet hierop van uit dat de meerkosten voor het aanbrengen van de tussengasmeter alleen de kosten voor de tussengasmeter zelf, 50 centimeter extra leidingwerk en arbeidsloon bedragen. Nu partijen hiervoor geen prijs zijn overeengekomen, dient op grond van artikel 7:752 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een redelijke prijs te worden bepaald. Het bedrag van € 250,-- waar [gedaagde] van uitgaat komt de kantonrechter redelijk voor. [handelsnaam 1] heeft weliswaar gesteld dat een tussengasmeter veel duurder is geweest dan € 90,--, maar heeft dit niet aan de hand van een inkoopfactuur onderbouwd zodat dit niet is komen vast te staan.
3.8.
[handelsnaam 1] heeft voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling nog een andere reden voor de door haar gefactureerde meerkosten gegeven. Zij heeft gesteld dat de offerte was gebaseerd op het gebruik van Henco leidingen die uit verhard rubber bestaan, maar dat tijdens de montage is gebleken dat [gedaagde] koperen leidingen wenste. Deze laten zich minder makkelijk langs de muur plaatsen en zijn bovendien een stuk duurder dan Henco leidingen.
3.9.
[gedaagde] heeft betwist dat hij een voorkeur voor duurdere koperen leidingen kenbaar heeft gemaakt. [handelsnaam 1] heeft het materiaal van de te gebruiken leiding in de offerte niet omschreven. Daarom dient zij te stellen en te bewijzen dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven een ander type leiding te gebruiken dan in de offerte was voorzien en dat [handelsnaam 1] daarvoor jegens [gedaagde] aanspraak kan maken op vergoeding van meerwerk. Daarin is zij niet geslaagd. [handelsnaam 1] heeft toegelicht dat [gedaagde] zelf al een begin van de aanleg met een koperen gasleiding had gemaakt en dat het daarom niet meer mogelijk was om de Henco leidingen te gebruiken. Maar [gedaagde] heeft dat gemotiveerd betwist. Hij heeft verklaard dat hij de monteur [C] alleen de bestaande situatie heeft laten zien: een koppelstuk op de leiding voor de hoofdmeter voor de tussenmeter. Dat koppelstuk zat er volgens [gedaagde] al en was niet door hem aangebracht. [handelsnaam 1] heeft dit niet weersproken. Zij heeft ook niets anders aangevoerd dat haar nieuwe stelling aannemelijk had kunnen maken.
tussenconclusie meerwerk
3.10.
Gezien het voorgaande is [gedaagde] bovenop het oorspronkelijke offertebedrag alleen een bedrag van € 250,-- voor meerwerk verschuldigd. [handelsnaam 1] heeft aan haar vordering tot het vergoeden van meerwerk subsidiair ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag gelegd. Deze subsidiaire grondslag kan echter niet slagen, omdat niet is gebleken dat [handelsnaam 1] meer meerwerk dan € 250,-- heeft moeten verrichten en dat [gedaagde] daardoor is verrijkt. Dit betekent dat [gedaagde] voor de door [handelsnaam 1] verrichte werkzaamheden in totaal € 5.682,90 inclusief btw (€ 5.432,90 inclusief btw + € 250,--) aan [handelsnaam 1] verschuldigd is.
minderwerk
3.11.
[gedaagde] stelt dat hij genoodzaakt is geweest een aanzienlijk deel van de geoffreerde werkzaamheden zelf uit te voeren of door derden te laten uitvoeren omdat het personeel van [handelsnaam 1] niet kwam opdagen. Het gaat om het aanleggen van de schoorsteen, het aanleggen van de leidingen, het lassen en fabriceren van frames ten behoeve van de warmtewisselaars, het plaatsen/ophangen van units en het meermaals ontluchten van de installaties, hetgeen werd bemoeilijk omdat [handelsnaam 1] heeft verzuimd ontluchters te plaatsen. Hiermee is volgens [gedaagde] een bedrag van € 2.618,-- aan manuren en € 367,71 aan aangeschaft materiaal gemoeid. [gedaagde] stelt dat dit minderwerk is en wenst deze bedragen met de vordering van [handelsnaam 1] te verrekenen.
3.12.
[handelsnaam 1] betwist dat sprake is van minderwerk. Zij stelt dat de door [gedaagde] genoemde werkzaamheden, afgezien van het aanleggen van leidingen, geen geoffreerde werkzaamheden betreffen en dit ook geen werkzaamheden zijn die zij als meerwerk claimt. [gedaagde] heeft in zijn e-mail van 15 augustus 2019 alleen aangegeven dat hij de aanvoer van water en elektriciteit zelf kon doen. Het aanleggen van de waterleiding maakte geen deel uit van de offerte. Het leggen van de elektriciteit was wel onderdeel van de offerte maar is door [handelsnaam 1] conform de offerte en de nadere gewijzigde opdracht uitgevoerd. [handelsnaam 1] betwist dat [gedaagde] een deel van de werkzaamheden zelf heeft moeten verrichten omdat zij niet kwam opdagen en stelt dat [gedaagde] de door hem gestelde kosten voor het minderwerk bovendien niet deugdelijk heeft onderbouwd.
3.13.
De kantonrechter overweegt dat partijen een vaste prijs hebben afgesproken voor de in de offerte genoemde werkzaamheden en dat geen sprake is van verrekenbare posten. Dit betekent dat [handelsnaam 1] het werk - afgezien van het meerwerk - in beginsel voor deze aanneemsom moest maken, ongeacht de werkelijke kosten. Niet is gebleken dat [gedaagde] [handelsnaam 1] opdracht heeft gegeven tot wijzigingen in het werk die een prijsvermindering tot gevolg hebben. Dit kan niet uit de e-mail van [gedaagde] van 15 augustus 2019 worden afgeleid. Zijn mededeling dat hij de aanvoer van water en elektra zelf zou regelen is daarvoor te weinig specifiek. Het had op zijn weg gelegen om concreet aan te geven welk onderdeel van de offerte [handelsnaam 1] niet hoefde uit te voeren en wat daarvan volgens hem de financiële consequenties zouden moeten zijn. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten is niet komen vast te staan dat sprake is van minderwerk. Het beroep van [gedaagde] op verrekening met het door hem gestelde bedrag aan minderwerk slaagt dus niet.
ondeugdelijk werk
3.14.
[gedaagde] stelt dat sprake is van ondeugdelijk werk omdat [handelsnaam 1] haar werkzaamheden niet volgens de geldende normen heeft uitgevoerd. Volgens [gedaagde] zullen de lasdozen aan de muur anders geplaatst moeten worden en zullen er vaste verbindingen moeten komen voor elektra. [gedaagde] stelt dat zij het door [handelsnaam 1] uitgevoerde werk heeft laten opnemen door [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ) en dat ook uit deze opname is gebleken dat [handelsnaam 1] haar werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. Zo is gebleken dat bij het aanpassen van de gasleiding de leiding ten onrechte niet is gekeurd. Hierdoor heeft [handelsnaam 1] een gevaarlijke situatie laten ontstaan. [handelsnaam 1] heeft daarnaast nagelaten de gasleiding als zodanig te markeren. De kosten om de gasleiding en de nieuwe cv-ketel alsnog te laten controleren zullen volgens [gedaagde] circa € 500,-- bedragen. Daarnaast is volgens [gedaagde] onduidelijk of de heaters zijn aangelegd volgens de geldende NEN 1010/3140 norm. De voedingen van de verwarmers en de cv-ketel zijn voorzien vanuit losse verdeelblokken, wat mogelijk een risico tot kortsluiting oplevert. [gedaagde] stelt dat hij in lijn met het advies van [onderneming] de voedingen naar de heater zal laten voorzien van een daarvoor geschikte kabel en zal laten afmonteren op een daarvoor geschikte wandcontactdoos. [gedaagde] stelt ten slotte dat de installatie ‘te snel’ draaide omdat [handelsnaam 1] geen vertragers heeft geplaatst en dat [handelsnaam 1] ook geen - noodzakelijke - ontluchters heeft geplaatst. [onderneming] heeft in een door haar uitgebrachte offerte de totale kosten voor het benodigde herstelwerk begroot op € 2.400,-- exclusief btw. [gedaagde] wenst de vordering van [handelsnaam 1] met dit bedrag te verrekenen.
3.15.
[handelsnaam 1] betwist dat zij haar werkzaamheden ondeugdelijk zou hebben uitgevoerd. Zij stelt daarnaast dat [gedaagde] haar niet tijdig van de genoemde gebreken op de hoogte heeft gesteld en haar ook nooit in gebreke heeft gesteld zodat zij niet in verzuim is. Zij betwist ten slotte dat [gedaagde] daadwerkelijk kosten voor herstel heeft gemaakt.
3.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden grotendeels in december 2019 zijn uitgevoerd en dat de monteur [C] in januari 2020 nog een keer bij [gedaagde] langs is gekomen omdat de pomp in de ketel niet werkte. Dit probleem was hierna kennelijk verholpen. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat [gedaagde] vervolgens pas bij brief van zijn gemachtigde van 19 november 2020 melding heeft gemaakt van andere gebreken in de uitgevoerde werkzaamheden. [handelsnaam 1] heeft terecht gesteld dat uit de e-mail van [gedaagde] van 19 maart 2020 niet valt op te maken dat de issues die [gedaagde] met de factuur had betrekking hadden op de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden. De kantonrechter stelt vast dat de brief van 19 november 2020 geen ingebrekestelling bevat en dat niet is gebleken dat [gedaagde] [handelsnaam 1] nadien nog in gebreke heeft gesteld. Het gevolg hiervan is dat [handelsnaam 1] op grond van artikel 6:82 BW niet in verzuim is komen te verkeren. Er doet zich ook geen situatie voor waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, zoals omschreven in artikel 6:83 BW. Nu [handelsnaam 1] niet in verzuim is, komt [gedaagde] jegens [handelsnaam 1] op grond van artikel 6:74 BW geen vordering tot schadevergoeding toe. Zijn beroep op verrekening wordt daarom afgewezen.
eindconclusie
3.17.
De conclusie luidt dat [gedaagde] voor de door [handelsnaam 1] verrichte werkzaamheden in totaal € 5.682,90 inclusief btw verschuldigd is en dat het beroep van [gedaagde] op verrekening met vorderingen die hij op [handelsnaam 1] stelt te hebben niet opgaat. Nu de factuur van [handelsnaam 1] van 18 maart 2020 aanzienlijk hoger was dan dit bedrag valt het [gedaagde] niet aan te rekenen dat hij het bedrag van € 5.682,90 inclusief btw niet binnen de betalingstermijn heeft betaald. Hij is daardoor niet in verzuim komen te verkeren. De gevorderde wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. De omstandigheid dat de factuur van 18 maart 2020 veel te hoog was, maakt ook dat [handelsnaam 1] niet in redelijkheid incassowerkzaamheden heeft laten verrichten om dit bedrag geïnd te krijgen. [handelsnaam 1] kan daarom geen aanspraak maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
3.18.
Gezien het voorgaande strekt de betaling van € 3.000,-- die [gedaagde] in mei 2020 heeft gedaan direct in mindering op de hoofdsom van € 5.682,90 inclusief btw. Dit betekent dat een bedrag van € 2.682,90 inclusief btw zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening.
kosten
3.19.
Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
3.20.
[gedaagde] vordert, voor zover de vordering van [handelsnaam 1] wordt toegewezen en evenmin door verrekening is opgehouden te bestaan:
[handelsnaam 1] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 5.890,71, te vermeerderen met 21% btw, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
te verklaren voor recht dat [handelsnaam 1] terzake van de gevolgen van haar omschreven wanprestatie c.q. toerekenbare tekortkomingen en/of onrechtmatig handelen schadeplichtig is jegens [gedaagde] en voorts [handelsnaam 1] te veroordelen tot nog te lijden materiële en immateriële schade.
[handelsnaam 1] te veroordelen in de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.21.
Nu de vordering van [handelsnaam 1] in conventie deels is toegewezen, is voldaan aan de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld. Deze zal daarom hierna worden besproken.
3.22.
[gedaagde] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen dat [handelsnaam 1] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Hij voert hiertoe aan dat de gekochte refurbished cv-ketel bij het opstarten niet functioneerde omdat de pomp vastgeroest zat waardoor er een nieuwe pomp in de ketel geplaatst diende te worden. [gedaagde] stelt dat hij daarnaast genoodzaakt is geweest een aanzienlijk deel van de geoffreerde werkzaamheden zelf uit te voeren of door derden te laten uitvoeren omdat het personeel van [handelsnaam 1] niet kwam opdagen. Hiermee is een bedrag van € 2.618,-- aan manuren en € 367,71 aan aangeschaft materiaal gemoeid. De werkzaamheden die wèl door [handelsnaam 1] zijn uitgevoerd zijn niet naar behoren uitgevoerd, hetgeen tot een gevaarzettende situatie heeft geleid. De gehele verwarmingsinstallatie zal opnieuw moeten worden gecontroleerd en deels opnieuw moeten worden geïnstalleerd dan wel gerepareerd en zal vervolgens moeten worden gekeurd. De totale kosten daarvan zijn blijkens de offerte van [onderneming] begroot op € 2.400,-- exclusief btw.
3.23.
[gedaagde] stelt dat [handelsnaam 1] op grond van de wèl door haar verrichte werkzaamheden en geleverde materialen in redelijkheid aanspraak kan maken op een bedrag van € 2.495,-- exclusief btw (50% van het offertebedrag en € 250,-- aan meerwerk). Dat betekent volgens [gedaagde] dat hij op [handelsnaam 1] een vordering heeft ter hoogte van € 5.890,71 exclusief btw (de door [gedaagde] betaalde € 3.000,-- minus € 2.495,--, te vermeerderen met € 2.400,--, € 2.618,-- en € 367,71).
3.24.
[handelsnaam 1] betwist dat sprake is van minderwerk en dat zij tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst.
3.25.
Nu in conventie al is geoordeeld dat [gedaagde] voor de door [handelsnaam 1] verrichte werkzaamheden in totaal € 5.682,90 inclusief btw verschuldigd is, dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van minderwerk en dat [gedaagde] jegens [handelsnaam 1] geen vordering tot schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten door [handelsnaam 1] toekomt, worden de hiermee samenhangende vorderingen in reconventie afgewezen.
3.26.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [handelsnaam 1] worden begroot op € 155,50 (1 punt x tarief € 311,-- x wegingsfactor 0,5) voor salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [handelsnaam 1] te betalen € 2.682,90 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 12 oktober 2022 tot de voldoening;
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
4.4.
wijst de vorderingen af;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [handelsnaam 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 155,50 voor salaris gemachtigde;
in conventie en in reconventie
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.