Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
bijlage 1.
bijlage 2.
bijlage 3. Facturatie voor uitgevoerde diensten door Opdrachtnemer geschiedt op maandbasis achteraf met inachtneming van een betalingstermijn van vijftien dagen.
bijlage 4).
BIJLAGE 1; STANDAARD AANVRAAGPROCEDURE
BIJLAGE 2; SPECIFICATIE VAN DE DIENSTVERLENING
sportcoördinatorenop uur basis;
sportbegeleidersop uur basis;
3.Het geschil
de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald;
4.De beoordeling
Schriftelijke of mondelinge overeenkomst?
aan te gaan. Volgens [eiseres] is [gedaagde] aan de overeenkomst gebonden omdat zij er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat door [gedaagde] aan [A] een afdoende volmacht was verleend voor het aangaan van de overeenkomst. Daarnaast heeft [gedaagde] de overeenkomst volgens [eiseres] bekrachtigd door daar uitvoering aan te geven. [gedaagde] heeft zowel betwist dat zij de schijn heeft gewekt dat [A] beschikte over een afdoende volmacht als dat zij de overeenkomst heeft bekrachtigd. Ook heeft [gedaagde] zich erop beroepen dat [eiseres] de verkeerde partij heeft gedagvaard omdat de overeenkomst op naam van [gedaagde] Bso-kdv’ is gesteld en niet op naam van [gedaagde] .
niet correct op de overeenkomst staat vermeldt maakt dat niet anders. Dit geldt temeer nu de toevoeging ‘Bso-kdv’ niet ziet op de rechtsvorm, maar zoals algemeen bekend is, een afkorting is van de termen buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf.
heeft zij met de opzegging van de overeenkomst uitvoering gegeven aan deze bepaling, zodat de nog lopende opdrachten per 1 januari 2021, althans binnen drie dagen na opzegging, zijn geëindigd. [eiseres] heeft gesteld dat de bepaling niet van toepassing is omdat de [gedaagde] bewust heeft gekozen voor de vaste inzet van sportbegeleiders of - coördinatoren en het daarbij horende tarief en niet voor ad hoc of tijdelijke krachten (zie bijlage 3 bij de overeenkomst, hiervoor in 2.3.). Zij stelt voorts dat de betreffende bepaling alleen ziet op het geval dat de opdrachtgever om haar moverende reden drie werkdagen voor de geplande inzet van een sportbegeleider die inzet schriftelijk annuleert. De bepaling ziet volgens [eiseres] niet op de onderhavige situatie waarin de opdrachtgever zich op het standpunt stelt dat de overeenkomst per 1 januari 2021 geëindigd is en zich vervolgens tot niets meer verplicht acht. Daarnaast heeft [eiseres] gesteld voor geen van de geplande inzetten van een vaste sportcoördinator na januari 2021 een schriftelijke annulering te hebben ontvangen.
[gedaagde] uit de periode augustus en september 2020 volgt dat er na 1 januari 2021 nog een opdracht liep en dat partijen zijn overeengekomen dat de einddatum daarvan 16 juli 2021 was. De opdracht betrof de inzet van sportcoördinatoren op de locatie [locatie] in [plaats] . Op grond van artikel 5 van de overeenkomst diende deze opdracht (in zijn geheel) afgerond te worden, zodat deze eindigde op 16 juli 2021. Van andersluidende afspraken tussen partijen is niet gebleken. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden was om haar verplichtingen uit de overeenkomst ten aanzien van de tot 16 juli 2021 lopende opdracht na te komen.
ervan op de hoogte was althans had kunnen zijn, dat bij een opzegging van de overeenkomst de lopende opdrachten worden afgerond conform afspraak. Zoals de kantonrechter hiervoor in 4.7. heeft geoordeeld kan die bepaling niet op een andere manier worden uitgelegd. Dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst kennelijk een andere voorstelling van zaken had dient dan ook voor haar rekening te blijven.
[gedaagde] is dat onjuist omdat voor de eerste sportcoördinator slechts een opdracht van 4 uur per week zou zijn overeengekomen in plaats van 4,5 uur en voor de tweede sportcoördinator, die voor 8 uur zou worden ingezet geen opdracht is gegeven.
[gedaagde] een verruiming van de opdracht aan [eiseres] tot 12,5 uur per week heeft gewild.
[gedaagde] is zij niet gehouden deze uren aan [eiseres] te voldoen. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst verplicht is om te betalen voor de overeengekomen uren, ongeacht of zij van de sportcoördinator gebruik maakt. [eiseres] heeft zich tevens beroepen op met [gedaagde] gemaakte afspraken op grond waarvan
heeft ingestemd met het voorstel van [eiseres] om de aanvullingsuren normaal te factureren en daar vervolgens achteraf een bedrag aan door [eiseres] van de overheid toegekende NOW-compensatie op in mindering te brengen. [eiseres] wilde hiermee bewerkstelligen dat zij de verkregen NOW-compensatie pro-rata ten goede zou laten komen aan haar afnemers. [gedaagde] heeft gesteld dat de door [eiseres] gehanteerde constructie niet geoorloofd is.
[gedaagde] een korting op het door haar te betalen factuurbedrag gekregen van [eiseres] . Dit mocht [eiseres] doen.
te blijven. Daarnaast heeft [eiseres] e-mailcorrespondentie van 30 maart 2020 tussen haar en [gedaagde] overgelegd waaruit volgt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met de door [eiseres] voorgestelde wijze van factureren van de aanvullingsuren.
[gedaagde] was dus ook op die grond verplicht om de aanvullingsuren aan [eiseres] te voldoen.
Onbetaald gelaten facturen
€ 3.792,81 vanwege door [gedaagde] onbetaald gelaten facturen. [gedaagde] verkeert volgens [eiseres] ten aanzien van de betaling in verzuim doordat zij de facturen niet binnen de vervaltermijn van 14 dagen na factuurdatum heeft voldaan. Het betreft de volgende facturen:
- factuur [factuur 7] van 16 april 2020 voor een bedrag van € 1.288,71 (restant);
- factuur [factuur 2] van 7 mei 2020 voor een bedrag van € 822,80;
- factuur [factuur 3] van 9 juli 2020 voor een bedrag van € 182,03;
- factuur [factuur 4] van 9 juli 2020 voor een bedrag van € 972,92;
- factuur [factuur 5] van 15 augustus 2020 voor een bedrag van € 114,95;
- factuur [factuur 1] van 12 november 2020 voor een bedrag van € 411,40 (restant).
€ 1.288,71 (restant) onbetaald gelaten. Volgens [gedaagde] had [eiseres] de NOW-compensatie niet mogen toepassen en heeft [eiseres] ook een bedrag van € 83,28 teveel in rekening gebracht voor de inzet van twee uur van een sportcoördinator in week 14. Volgens [eiseres] was zij gerechtigd om de NOW-compensatie toe te passen en heeft zij weersproken dat er teveel zou zijn gedeclareerd voor de sportcoördinator. Dit laatste had
[gedaagde] volgens [eiseres] bovendien eerder naar voren dienen te brengen dan bij haar conclusie van antwoord. Naar oordeel van de kantonrechter mocht [eiseres] de NOW-compensatie toepassen zoals zij heeft gedaan (zie hiervoor 4.19.-4.23.). Voorts is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er twee uur teveel door [eiseres] zou zijn gedeclareerd. De door [eiseres] overgelegde factuur bevat een specificatie van de dagen en uren waarop door de sportcoördinator gewerkt is. [gedaagde] kon dan ook niet volstaan met de kale stelling dat er in week 14 twee uur teveel is gedeclareerd, zonder aan te geven op welke dag of dagen dat zou zijn geweest. Het door [eiseres] gevorderde (restant) factuurbedrag van € 1.288,77 zal dus worden toegewezen.
€ 972,92 onbetaald gelaten omdat [eiseres] volgens haar op de factuur ten onrechte een creditering van de NOW-compensatie heeft toegepast. Gelet op hetgeen de kantonrechter hiervoor in 4.19.-4.23. heeft overwogen over de NOW-compensatie mocht [eiseres] deze creditering toepassen. Het factuurbedrag van € 972,92 zal worden toegewezen.
, als productie 9 bij conclusie van antwoord, een overzicht overgelegd van de facturen over de periode maart tot en met juni 2020 waarin staat dat de factuur betaald is, alsmede een uitdraai uit boekhoudsysteem waar bij factuurnummer [factuur 1] een saldo van 1.708,83 als credit staat vermeld. Bij conclusie na mondelinge behandeling heeft
[gedaagde] betoogd dat de factuur als onderdeel van een grotere betaling, bestaande uit meerdere facturen van [eiseres] , aan [eiseres] heeft voldaan. [gedaagde] heeft het betaalbewijs en een eigengemaakt betalingsvoorstel met daarop de factuurnummers waarop de betaling betrekking had als productie 12 overgelegd. Dit verweer van [gedaagde] faalt. [eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat zij de (deel)betalingen van [gedaagde] telkens in mindering heeft gebracht op de daarvoor in aanmerking komende (oudste) openstaande factuur. Nu [gedaagde] bij haar betaling geen factuur heeft aangewezen waarop de betaling betrekking had in de zin van artikel 6:43 lid 1 BW, mocht [eiseres] de betaling op grond van het bepaalde in artikel 6:43 lid 2 BW toerekenen aan de oudste nog openstaande factuur. Dit betekent dat factuur [factuur 1] ten onrechte door [gedaagde] onbetaald is gelaten.
[gedaagde] de facturen van 16 april 2020, 7 mei 2020, 9 juli 2020, 15 augustus 2020 en 12 november 2020 onbetaald heeft gelaten. Uit artikel 4 van de overeenkomst (zie hiervoor in 2.3.) volgt dat voor de facturen een betalingstermijn is overeengekomen van 15 dagen en dat [gedaagde] niet binnen die termijn betaald heeft. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder a BW in verzuim is. De wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen zal daarom worden toegewezen. Voor de factuur met factuurnummer [factuur 3] van 9 juli 2020 geldt, in afwijking van het voorgaande, gelet op hetgeen de kantonrechter in 4.27. heeft geoordeeld, dat de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW zal worden toegewezen vanaf de zestiende dag na de datum waarop de dagvaarding aan [gedaagde] is betekend, omdat
vanaf die datum op de hoogte is van haar betalingsverplichting op grond van die factuur en zij de factuur ook in haar bezit heeft. De kantonrechter stelt vast dat
de factuur niet alsnog betaald heeft en dat [gedaagde] dus ook ten aanzien van die factuur in verzuim is.
Schadevergoeding
€ 11.900,--. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: de inzet van sportcoördinatoren voor 12,5 uur per week x 28 weken tegen een tarief van € 34,-- exclusief btw per uur. Vanwege de op haar rustende schadebeperkingsplicht, in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW, heeft [eiseres] een bedrag van € 2.142,-- op het contractsbelang in mindering gebracht, omdat één sportcoördinator die bij [gedaagde] zou worden ingezet, elders is ingezet in de periode van 1 januari tot en met 16 juli 2021. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: 9 weken x 7 uur per week tegen een tarief van € 34,--. Daarnaast heeft [eiseres] een bedrag van
€ 1.543,42 op het contractsbelang in mindering gebracht vanwege het door de overheid aan haar toegekende bedrag over de maanden januari en februari 2021 op grond van de NOW-regeling vanwege de coronacrisis.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat er in de eerste 28 weken van 2021 vier officiële schoolvakantieweken waren. Het betreft de eerste week van januari (kerstvakantie), een week in februari/maart (voorjaarsvakantie) en twee weken in april/mei (meivakantie). Deze vier vakantieweken dienen volgens [gedaagde] in mindering te worden gebracht, omdat [eiseres] niet werkte in schoolvakanties. Dit komt de kantonrechter gegrond voor. Bij de berekening van het contractsbelang zal derhalve rekening worden gehouden met de genoemde vier vakantieweken. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat er in de eerste helft van 2021 tevens zeven officiële feestdagen waren die vielen op doordeweekse dagen, waarop [eiseres] niet werkte. Het betreft vrijdag 1 januari (nieuwjaarsdag), vrijdag 2 april (goede vrijdag), maandag 5 april (tweede paasdag), dinsdag 27 april (Koningsdag), woensdag 5 mei (Bevrijdingsdag), donderdag 13 mei (Hemelvaartsdag) en maandag 24 mei (tweede pinksterdag). De kantonrechter stelt vast dat een groot deel van de door
[gedaagde] genoemde officiële feestdagen in de eerder door haar genoemde vakantieperiodes vallen. Omdat [gedaagde] dit punt niet nader heeft uitgewerkt gaat de kantonrechter hier bij de schadeberekening aan voorbij. Er wordt bij de berekening van het contractsbelang derhalve uitgegaan van (28 – 4 =) 24 weken.
- schade € 10.200,00
- besparing sportcoördinator € 2.142,00 (min)
- NOW-compensatie
[gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet zou nakomen. Dit betekent dat op grond van artikel 6:83 aanhef en onder c BW, [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim was, zonder dat [eiseres] haar daarvoor in gebreke hoefde de stellen. De wettelijke rente over de gevorderde schadevergoeding zal daarom vanaf 18 januari 2021 worden toegewezen.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom dat wel het geval zou zijn. Het beroep van [gedaagde] op matiging van de schadevergoeding faalt dus.
€ 1.494,00(3 punten x tarief € 498)