ECLI:NL:RBMNE:2022:4118

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
9142577 UC EXPL 21-2860
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming, beëindiging en afwikkeling van een overeenkomst van opdracht met betrekking tot sportbegeleiding en NOW-compensatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. over de totstandkoming, beëindiging en afwikkeling van een overeenkomst van opdracht. De eiseres, een onderneming die sportbegeleiders inzet bij onderwijsinstellingen, vorderde betaling van onbetaalde facturen en schadevergoeding van de gedaagde, een kinderopvangorganisatie. De gedaagde had de samenwerking met eiseres opgezegd, maar eiseres stelde dat de lopende opdrachten tot 16 juli 2021 moesten worden afgerond, ondanks de opzegging van de overeenkomst per 1 januari 2021. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de overeenkomst had bekrachtigd door uitvoering te geven aan de samenwerking en dat de gedaagde verplicht was om de lopende opdrachten af te ronden. De rechter wees de vorderingen van eiseres toe, inclusief de onbetaalde facturen en schadevergoeding, en oordeelde dat de gedaagde in verzuim was door de facturen niet tijdig te betalen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechter verwierp het verweer van gedaagde dat de coronacrisis een onvoorziene omstandigheid was die wijziging van de overeenkomst rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9142577 UC EXPL 21-2860 MTE/44959
Vonnis van 14 september 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Robustella,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. I.A.E. Spaan-de Wit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 april 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de aanvullende producties van [eiseres] ;
  • de aanvullende producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling van 8 oktober 2021;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 november 2021 in de zaak van [eiseres] tegen [onderneming] (zaaknummer 9168184 UC EXPL 21-3159);
  • de conclusie na mondelinge behandeling, tevens houdende wijziging van eis, met producties van [eiseres] ;
  • de conclusie na mondelinge behandeling met producties van [gedaagde] .
1.2.
Partijen hebben tijdens de hiervoor genoemde mondelinge behandeling hun standpunten – mede aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen – nader toegelicht. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat op zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een onderneming die sportdocenten en sportbegeleiders in dienst heeft die zij op basis van een dienstverleningsovereenkomst inzet bij onderwijsinstellingen en kinderopvanglocaties.
2.2.
[gedaagde] is een kinderopvangorganisatie die een aantal kinderopvanglocaties exploiteert in [plaats 1] en [plaats 2] .
2.3.
Er bestaat een dienstverleningsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) die namens [gedaagde] op 2 september 2019 is ondertekend door [A] (hierna: [A] ) en namens [eiseres] door [B] . In de overeenkomst is [gedaagde] aangeduid als Opdrachtgever en [eiseres] als Opdrachtnemer. In de overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:

KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1. Opdrachtnemer verricht op daartoe strekkend verzoek van Opdrachtgever professionele diensten, te weten het faciliteren in de behoefte bij Opdrachtgever aan professionele invulling van de sportbegeleiding. Daartoe maakt Opdrachtnemer gebruik van een door haar in stand gehouden invalpool van sportbegeleiders.
2. Aanvragen van Opdrachtgever voor genoemde dienstverlening geschieden op basis van de aanvraagprocedure, zoals vermeld in
bijlage 1.
3. Specificatie van de dienstverlening en bijbehorende randvoorwaarden zijn opgenomen in
bijlage 2.
4. Geldende vergoedingen en voorwaarden voor de door Opdrachtnemer uit te voeren dienstverlening zijn omschreven in
bijlage 3. Facturatie voor uitgevoerde diensten door Opdrachtnemer geschiedt op maandbasis achteraf met inachtneming van een betalingstermijn van vijftien dagen.
5. Deze dienstverleningsovereenkomst vangt aan op en heeft een looptijd van twaalf (12) maanden. Behoudens opzegging ten minste een maand voor afloop, loopt de overeenkomst automatisch door daarna en kan vervolgens door iedere partij met inachtneming van een opzegtermijn van een maand schriftelijk beëindigd worden. Lopende opdrachten c.q. dienstverlening zullen altijd afgerond worden conform afspraak, behoudens indien en voor zover partijen anders schriftelijk overeenkomen.
6. Op de dienstverlening uit te voeren door Opdrachtnemer zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing (ze
bijlage 4).
(…)”
Bijlage 1 bij de overeenkomst vermeldt onder meer:

BIJLAGE 1; STANDAARD AANVRAAGPROCEDURE
(…)
VERVANGINGSAANVRAGEN IN 5 STAPPEN
1. Stuur een e-mail naar [e-mailadres]
2. Vermeld: a. Om welke dag(en) het gaat
b. Het rooster (met tijden en waar mogelijk specificatie werkzaamheden)
c. Periode waar het om gaat (en wat er in de vakanties verwacht wordt)
d. Het volledige adres van de vestiging waar het om gaat
e. Exclusief bij [eiseres] uitgezet of niet
f. Primair contactpersoon voor de uitvoering incl. contactgegevens
(…)”
Bijlage 2 bij de overeenkomst vermeldt onder meer:

BIJLAGE 2; SPECIFICATIE VAN DE DIENSTVERLENING
(…)
SPORTCOÖRDINATOREN/SPORTBEGELEIDERS
 De sportbegeleiders en coördinatoren zijn in dienst bij Opdrachtnemer en door Opdrachtnemer verzekerd voor aansprakelijkheid bij materiele en/of letselschade voor de docenten en derden afgedekt is door opdrachtgever
 Sportbegeleiders van Opdrachtnemer worden ook ingezet door Opdrachtnemer voor andersoortige opdrachten van Opdrachtnemer en bij scholen en andere kinderopvangbedrijven.
CONCRETE OPDRACHTEN
 Opdrachtgever is niet gehouden tot een minimumafname van diensten tijdens de looptijd van de overeenkomst.
 (…)
 Per specifieke opdracht door Opdrachtgever zullen concrete afspraken gemaakt worden over aard en duur van de opdracht.”
Bijlage 2, pagina 2, vijfde bullet point vermeldt het volgende:
“(…)
 Opdrachtnemer spant zich tot het uiterste in om de door Opdrachtgever verzochte dienstverlening uit te voeren en de door Opdrachtgever gewenste continuïteit met betrekking tot de sportbegeleiding te waarborgen, zodanig dat het sportaanbod van Opdrachtgever te allen tijde door kan gaan. Voorwaarde daarbij is echter dat Opdrachtnemer deze inspanning slechts kan realiseren, indien zij de gewenste overeengekomen kwaliteit kan waarborgen -gegeven de omstandigheden en niet geconfronteerd wordt met overmachtssituaties. In dergelijke gevallen zal niet uitgevoerde dienstverlening niet in rekening worden gebracht. Indien Opdrachtgever overeengekomen inzet van dienstverleners vanwege Opdrachtnemer annuleert, is dat mogelijk behoudens ingeval een geplande sportbegeleider reeds ingepland staat en dit niet ten minste drie werkdagen van tevoren schriftelijk is afgezegd door Opdrachtgever.”
Bijlage 3 bij de overeenkomst bepaalt onder meer:
“(…)
VERGOEDINGEN EN OVERIGE FINANCIËLE AFSPRAKEN
De bijdrage om lid te zijn van de invalpoule bedraagt € 95,- (excl. BTW) per jaar en wordt bij de start van ieder samenwerkingsjaar in rekening gebracht. Samenwerkingsovereenkomst kunnen per schooljaar schriftelijk worden opgezegd, voor 1 juli van het voorgaande schooljaar.
(…)
Geldende tarieven voor dienstverlening
sportbegeleidersop uur basis;
Ad hoc (eenmalig)
€ 37,50
Tijdelijk (2-4 weken aaneengesloten)
€ 31,50
Vast (5 weken of meer)
€ 26,50
Genoemde uurtarieven zijn exclusief BTW en exclusief € 0,19 per km reiskosten.
(…)”
2.4.
Met ingang van 1 september 2019 heeft [eiseres] sportbegeleiders aan [gedaagde] ter beschikking gesteld ten behoeve van het verrichten van sport gerelateerde werkzaamheden bij verschillende kinderopvanglocaties van [gedaagde] .
2.5.
Bij e-mail van 14 november 2020 heeft [gedaagde] de samenwerking met [eiseres] met ingang van 1 januari 2020 opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na eiswijziging, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 4.942,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW telkens vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van de algehele voldoening;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 11.717,18, vermeerderd met de wettelijke ex artikel 6:119 BW vanaf 1 januari 2021, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip, tot aan de dag van de algehele voldoening;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 1.001,40 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure en te bepalen dat [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald;
5. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, in goede justitie vast te stellen, conform de geldende tarieven te bepalen dat [gedaagde] de wettelijke rente over de nakosten verschuldigd zal zijn als zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst door de sportbegeleiders van [eiseres] , met ingang van 1 januari 2021 tot en met de einddatum van de lopende opdrachten op 16 juli 2021, niet meer toe te laten op de kinderopvanglocaties van [gedaagde] voor het uitvoeren van hun werkzaamheden. Als gevolg daarvan heeft [eiseres] schade geleden. Daarnaast is [gedaagde] tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst door de facturen van 8 juni 2020 met factuurnummers [factuur 1] en [factuur 2] , de factuur van 8 juli 2020 met factuurnummer [factuur 3] en de factuur van 15 augustus 2020 met factuurnummer [factuur 4] (gedeeltelijk) onbetaald te laten.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Schriftelijke of mondelinge overeenkomst?

4.1.
[eiseres] en [gedaagde] verschillen van mening over de vraag wat grondslag was voor hun samenwerking. [eiseres] heeft gesteld dat dit de schriftelijke overeenkomst is die door haar in deze procedure is overgelegd (hiervoor gedeeltelijk geciteerd in 2.3.). Volgens [gedaagde] is tussen partijen alleen een mondelinge overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW tot stand gekomen. Volgens [gedaagde] was [A] , die de overeenkomst namens [gedaagde] heeft ondertekend, niet bevoegd om deze namens [gedaagde] aan te gaan. Volgens [eiseres] is [gedaagde] aan de overeenkomst gebonden omdat zij er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat door [gedaagde] aan [A] een afdoende volmacht was verleend voor het aangaan van de overeenkomst. Daarnaast heeft [gedaagde] de overeenkomst volgens [eiseres] bekrachtigd door daar uitvoering aan te geven. [gedaagde] heeft zowel betwist dat zij de schijn heeft gewekt dat [A] beschikte over een afdoende volmacht als dat zij de overeenkomst heeft bekrachtigd.
4.2.
Artikel 3:69 lid 1 BW bepaalt dat wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, de laatstgenoemde de rechtshandeling kan bekrachtigen en haar daardoor hetzelfde gevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht. Op grond van artikel 3:37 lid 1 BW is de bekrachtiging in beginsel vormvrij. Dit betekent dat bekrachtiging schriftelijk of mondeling kan plaatsvinden, maar ook stilzwijgend, doordat zij besloten ligt in gedragingen van de vertegenwoordigde, zoals bijvoorbeeld nakoming van de overeenkomst. Uit artikel 3:35 BW volgt dat de vertegenwoordigde is gebonden, indien de wederpartij zijn verklaring of gedraging heeft opgevat en redelijkerwijs kon opvatten als een bekrachtiging.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de totstandkoming van de overeenkomst met [eiseres] heeft bekrachtigd. Onbetwist staat vast dat [gedaagde] met ingang van 1 september 2019 aanvragen bij [eiseres] heeft ingediend voor de inzet van sportbegeleiders op haar kinderopvanglocaties en dat deze sportbegeleiders door [eiseres] daadwerkelijk ter beschikking zijn gesteld. [gedaagde] heeft de door [eiseres] toegestuurde facturen voldaan, met uitzondering van de vier openstaande facturen die hiervoor in 3.2. zijn genoemd. Daarnaast volgt uit de door [eiseres] als productie 18 bij dagvaarding overgelegde factuur van 31 oktober 2019 dat [eiseres] overeenkomstig het bepaalde in bijlage 3 van de overeenkomst, onder verwijzing naar de overeenkomst, een jaarlijkse vergoeding van € 95,-- exclusief btw in rekening heeft gebracht voor het lidmaatschap van haar invalpoule. Deze factuur is door [gedaagde] voldaan. Uit de hiervoor opgesomde gedragingen van [gedaagde] , die naar oordeel van de kantonrechter blijk geven van een uitvoering van de overeenkomst over een langere periode, heeft [eiseres] mogen afleiden dat [gedaagde] de totstandkoming van de overeenkomst met [eiseres] heeft bekrachtigd.
4.4.
Nu vast is komen te staan dat [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] bekrachtigd heeft, hoeft de vraag of [eiseres] er onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat door [gedaagde] aan [A] een afdoende volmacht was verleend voor het aangaan van de overeenkomst (in de zin artikel 3:61 lid 2 BW), bij gebrek aan belang, geen beantwoording meer.
4.5.
Het verweer van [gedaagde] dat tussen haar en [eiseres] alleen een mondelinge overeenkomst van opdracht met een andere inhoud tot stand zou zijn gekomen wordt door de kantonrechter dus verworpen.
Beëindiging van de overeenkomst en afronding van lopende opdrachten
4.6.
[gedaagde] heeft de overeenkomst met [eiseres] met ingang van 1 januari 2021 opgezegd. Deze opzegging is door [eiseres] geaccepteerd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de lopende opdrachten, die doorliepen na 1 januari 2021, nog door [eiseres] dienden te worden afgerond en door [gedaagde] dienden te worden betaald. Volgens [eiseres] is dit het geval. Volgens [gedaagde] eindigde de opdracht van [eiseres] met ingang van 1 januari 2021 en is zij [eiseres] niets meer verschuldigd.
4.7.
Artikel 5 van de overeenkomst (zie hiervoor in 2.3.) bevat een bepaling over de looptijd en beëindiging van de overeenkomst. Daarin is bepaald dat de overeenkomst tegen het einde van de initiële looptijd van twaalf maanden en na de automatisch verlenging daarvan kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. De tweede volzin van artikel 5 bepaalt dat lopende opdrachten c.q. dienstverlening altijd zullen worden afgerond conform afspraak, behoudens indien en voor zover partijen anders schriftelijk overeenkomen. Naar oordeel van de kantonrechter kan deze laatste volzin van artikel 5 van de overeenkomst redelijkerwijs niet anders uitgelegd worden dan dat, ondanks een opzegging van de overeenkomst, lopende opdrachten dienen te worden afgerond. Ook in het geval dat de afronding daarvan plaatsvindt na de datum waartegen is opgezegd.
4.8.
[gedaagde] heeft zich voorts beroepen op een bepaling in bijlage 2, pagina 2, vijfde bullet point (zie hiervoor in 2.3.) waaruit volgens haar volgt dat zij de mogelijkheid heeft om de overeengekomen inzet van sportbegeleiders te annuleren, als de ingeplande sportbegeleiders tenminste drie werkdagen van tevoren worden afgezegd. Volgens [gedaagde] heeft zij met de opzegging van de overeenkomst uitvoering gegeven aan deze bepaling, zodat de nog lopende opdrachten per 1 januari 2021, althans binnen drie dagen na opzegging, zijn geëindigd. [eiseres] heeft gesteld dat de bepaling niet van toepassing is omdat [gedaagde] bewust heeft gekozen voor de vaste inzet van sportbegeleiders en het daarbij horende tarief en niet voor ad hoc of tijdelijke krachten (zie bijlage 3 bij de overeenkomst, hiervoor in 2.3.). Zij stelt voorts dat de betreffende bepaling alleen ziet op het geval dat de opdrachtgever om haar moverende reden drie werkdagen voor de geplande inzet van een sportbegeleider die inzet schriftelijk annuleert. De bepaling ziet volgens [eiseres] niet op de onderhavige situatie waarin de opdrachtgever zich op het standpunt stelt dat de overeenkomst per 1 januari 2021 geëindigd is en zich vervolgens tot niets meer verplicht acht. Daarnaast heeft [eiseres] gesteld voor geen van de geplande inzetten van een vaste sportbegeleider na januari 2021 een schriftelijke annulering te hebben ontvangen.
4.9.
Het beroep van [gedaagde] op de bepaling uit bijlage 2, pagina 2, vijfde bullet point van de overeenkomst faalt. De kantonrechter volgt [eiseres] in haar standpunt dat deze bepaling niet ziet op een algehele beëindiging van de overeenkomst. De bepaling maakt slechts mogelijk dat de opdrachtgever de inzet van een reeds ingeplande sportbegeleider op een bepaald moment drie dagen tevoren kan annuleren door dit schriftelijk aan [eiseres] kenbaar te maken. De bepaling ziet dus op een incidentele annulering van de aangevraagde sportbegeleider. Een andere uitleg van deze bepaling verdraagt zich bovendien niet met artikel 5 van de overeenkomst waarin is bepaald dat na een beëindiging van de overeenkomst de lopende opdrachten steeds zullen worden afgerond conform afspraak.
4.10.
Uit het door [eiseres] als productie 5 overgelegde overzicht van lopende opdrachten en uit de door haar als productie 14 overgelegde e-mailcorrespondentie met [gedaagde] uit de periode augustus en september 2020 volgt dat er na 1 januari 2021 nog een opdracht liep en dat partijen zijn overeengekomen dat de einddatum daarvan 16 juli 2021 was. De opdracht betrof de inzet van een vaste sportbegeleider op de locaties [locatie 1] of [locatie 2] te [plaats 2] . Op grond van artikel 5 van de overeenkomst diende deze opdracht (in zijn geheel) afgerond te worden, zodat deze eindigde op 16 juli 2021. Van andersluidende afspraken tussen partijen is niet gebleken. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden was om haar verplichtingen uit de overeenkomst ten aanzien van de tot 16 juli 2021 lopende opdracht na te komen.
Dwaling
4.11.
[gedaagde] heeft zich ten aanzien van de totstandkoming van de overeenkomst op dwaling beroepen. [gedaagde] zou deze overeenkomst nooit hebben gesloten als artikel 5 zo zou moeten worden uitgelegd dat de lopende opdrachten tot 16 juli 2021 zouden doorlopen terwijl de overeenkomst al was opgezegd. [eiseres] heeft de indruk gewekt dat er sprake was van een hele flexibele inzet van sportdocenten, waarbij [gedaagde] de opdracht tussentijds kon beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Als [gedaagde] had geweten dat dit anders lag, dan had zij nooit aanvragen voor sportbegeleiders ingediend voor langer dan een week.
4.12.
Artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder a, BW bepaalt dat dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar is indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou zijn gesloten. Naar oordeel van de kantonrechter kan [gedaagde] zich in dit geval niet met succes op dwaling beroepen. [gedaagde] heeft voor ondertekening van de overeenkomst kennis kunnen nemen van het bepaalde in artikel 5. Dat betekent dat [gedaagde] ervan op de hoogte was althans had kunnen zijn, dat bij een opzegging van de overeenkomst de lopende opdrachten worden afgerond conform afspraak. Zoals de kantonrechter hiervoor in 4.7. heeft geoordeeld kan die bepaling niet op een andere manier worden uitgelegd. Dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst kennelijk een andere voorstelling van zaken had dient dan ook voor haar rekening te blijven.
Onredelijk bezwarend beding
4.13.
[gedaagde] heeft zich beroepen op de toepasselijkheid van de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG) en de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (Richtlijn 2005/29/EG). [gedaagde] stelt dat [eiseres] als een professionele partij moet worden gezien waartegenover [gedaagde] bescherming verdient. Artikel 5 van de overeenkomst is een onredelijk bezwarend beding, waarvan de bestuurder van [gedaagde] geen kennis heeft kunnen nemen. Over de contractvoorwaarden kon niet worden onderhandeld en zijn als een voldongen feit opgedrongen bij een onbevoegd en onkundig persoon. Voorts heeft [gedaagde] gesteld dat de overeenkomst in feite een algemene voorwaarde in de zin van de wet en of richtlijn(en) is. Artikel 5 maakt een tussentijdse opzegging van de overeenkomst tot een tandeloze tijger. Deze bepaling is bovendien strijdig met bijlage 2, tweede pagina, bullet point 5 van de overeenkomst. In die laatste bepaling behoudt [eiseres] het recht voor om al dan niet te leveren. Dat is in strijd met de aard en bedoeling van de overeenkomst en past niet in de structuur waarin de opdrachtnemer volledig vrij is om de opdracht naar eigen inzicht in te vullen en opdrachtgever geen enkele bevoegdheid heeft om de invalkracht aan te sturen. Die vrijheid dient wederkerig te zijn. [gedaagde] heeft daarom een beroep gedaan op vernietiging van de laatste volzin van artikel 5 van de overeenkomst.
4.14.
Het beroep van [gedaagde] op de Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG) faalt. Uit artikel 1 lid 1 van de richtlijn volgt dat deze alleen betrekking heeft op oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument. In artikel 2, aanhef en onder b van de richtlijn is het begrip ‘consument’ gedefinieerd als iedere natuurlijke persoon die bij onder
deze richtlijn vallende overeenkomsten handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. [gedaagde] kwalificeert niet als consument in de zin van artikel 2, aanhef en onder b van de richtlijn, nu zij de overeenkomst met [eiseres] is aangegaan voor doeleinden die binnen haar bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. [gedaagde] kan dus geen bescherming aan de richtlijn ontlenen. Het beroep van [gedaagde] op de Richtlijn oneerlijke handelsbedingen (Richtlijn 2005/29/EG) faalt eveneens. Blijkens artikel 3 lid 1 van de richtlijn heeft deze alleen betrekking op oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten. Oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen vallen daarmee buiten het bereik van de richtlijn (Kamerstukken II 2006/07, 30928, nr. 8, p. 6-7). Nu [gedaagde] niet is aan te merken als een consument in de zin van artikel 2, aanhef en onder a van de richtlijn, betekent dit dat het beroep van [gedaagde] op de bepalingen uit deze richtlijn tevergeefs is gedaan.
4.15.
De kantonrechter leest in het beroep van [gedaagde] op vernietiging van artikel 5 van de overeenkomst op grond van de hiervoor genoemde Europese richtlijnen eveneens een beroep op vernietiging op grond van artikel 6:233 BW. Artikel 6:233 BW bepaalt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is (a) indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij, of (b) indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Artikel 6:231, aanhef en onder a, BW bepaalt dat onder het begrip algemene voorwaarden wordt verstaan een of meer bedingen die zij opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemden bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Het beroep van [gedaagde] op vernietiging op grond van artikel 6:233 BW faalt. Artikel 5 van de overeenkomst, waarin de wijze van beëindiging en afwikkeling is geregeld, is naar oordeel van de kantonrechter aan te merken als een kernbeding in de zin van artikel 6:231, aanhef en onder a, BW. De duur van de dienstverlening door [eiseres] door middel van inzet van haar sportbegeleiders en de mogelijkheid tot beëindiging daarvan door [gedaagde] is immers van wezenlijk belang voor de totstandkoming van de overeenkomst tussen partijen. Voorts geldt, zoals hiervoor in 4.7. is geoordeeld, dat artikel 5 van de overeenkomst begrijpelijk is geformuleerd. Dat betekent dat een beroep vernietiging op grond van artikel 6:233 BW is uitgesloten.
4.16.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geldt dat de (schriftelijke) overeenkomst de grondslag vormde voor de samenwerking tussen partijen. Bij de verdere beoordeling van het geschil wordt deze overeenkomst dan ook tot uitgangspunt genomen.
Omvang van de tot 16 juli 2021 lopende opdracht
4.17.
Partijen verschillen van mening over de vraag voor hoeveel uur per week de sportbegeleider op grond van de tot en met 16 juli 2021 lopende opdracht zou worden ingezet. Volgens [eiseres] is dat 24 uur per week. Volgens [gedaagde] gaat het om 13,5 uur dan wel maximaal 22,5 uur per week.
4.18.
Uit het aanvraagformulier voor sportbegeleiders, waar [gedaagde] naar verwijst, volgt weliswaar dat [gedaagde] in eerste instantie een sportbegeleider had aangevraagd voor 13,5 uur per week, maar uit de later door partijen gewisselde e-mailcorrespondentie volgt dat dit urenaantal verhoogd is tot 22,5 uur. In de als productie 14 bij dagvaarding overgelegde
e-mail van 27 augustus 2020 vraagt [A] aan [C] van [eiseres] om een overzicht van de afgesproken inzet van de sportdocenten. Bij e-mail van 28 augustus (productie 14 bij dagvaarding) heeft [C] dit overzicht aan [eiseres] gestuurd. Uit dit overzicht volgt dat er een inzet van een sportbegeleider is overeengekomen voor de duur van 22,5 uur per week. Nu [eiseres] niet duidelijk heeft gemaakt hoe zij aan het aantal van 24 uur per week komt, dient naar oordeel van de kantonrechter te worden uitgegaan van het uit het overzicht volgende aantal van 22,5 uur per week.
Aanvullingsuren / NOW-compensatie
4.19.
Voorts is tussen partijen in geschil hoe moet worden omgegaan met de zogeheten ‘aanvullingsuren’. Dit zijn uren waarvoor door [gedaagde] een opdracht is verleend, maar die als gevolg van de coronacrisis niet door [eiseres] gewerkt zijn. Volgens [gedaagde] is zij niet gehouden deze uren aan [eiseres] te voldoen. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst verplicht is om te betalen voor de overeengekomen uren, ongeacht of zij van de sportbegeleider gebruik maakt. [eiseres] heeft zich tevens beroepen op met [gedaagde] gemaakte afspraken op grond waarvan [gedaagde] heeft ingestemd met het voorstel van [eiseres] om de aanvullingsuren normaal te factureren en daar vervolgens achteraf een bedrag aan door [eiseres] van de overheid toegekende NOW-compensatie op in mindering te brengen. [eiseres] wilde hiermee bewerkstelligen dat zij de verkregen NOW-compensatie pro-rata ten goede zou laten komen aan haar afnemers. [gedaagde] heeft gesteld dat de door [eiseres] gehanteerde constructie niet geoorloofd is.
4.20.
De Nederlandse overheid heeft de ‘Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid’, de zogenaamde NOW-regeling, in het leven geroepen, zodat werkgevers, die te maken krijgen met een bepaalde mate van omzetverlies vanwege de coronacrisis, een tegemoetkoming in de loonkosten van de werknemers kunnen krijgen om daarmee te voorkomen dat die werknemers worden ontslagen. Vanwege de overheidsmaatregelen als gevolg van de coronacrisis kreeg [eiseres] te maken met een omzetterugval en heeft zij een beroep gedaan op de NOW-regeling ter compensatie van haar loonkosten.
4.21.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] met de door haar aan [gedaagde] voorgestelde wijze van facturering van de NOW-compensatie heeft gehandeld in de geest van de NOW-regeling. Doordat de aanvullingsuren van de sportbegeleider geheel betaald bleven, werd de werkgelegenheid bij [eiseres] gewaarborgd omdat haar omzet op peil bleef. Omdat [eiseres] zelf gebruik maakte van de NOW-regeling en op grond daarvan compensatie ontving, heeft zij voorgesteld om een gedeelte van die compensatie pro-rata te verdelen onder haar opdrachtgevers, waaronder [gedaagde] . De opdrachtgevers konden ten aanzien van de sportbegeleiders van [eiseres] immers geen aanspraak maken op een compensatie van de loonkosten op grond van de NOW-regeling omdat deze niet bij hen in dienst waren, terwijl ze in feitelijke zin (door de factuur van [eiseres] te voldoen) wel betaalde voor de loonkosten van die werknemers. [eiseres] heeft met de door haar voorgestelde regeling getracht de lasten als gevolg van de coronacrises, gelijkelijk met haar opdrachtgevers te delen. Deze handelswijze is naar oordeel van de kantonrechter niet ongeoorloofd.
4.22.
[gedaagde] heeft zowel in haar conclusie van antwoord als tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2021 verklaard dat er bij haar sprake was van een omzetterugval van minder dan 20%, zodat zij niet voor een compensatie van haar loonkosten op grond van de NOW-regeling in aanmerking kwam. Dit maakt het voorgaande naar oordeel van de kantonrechter niet anders. De door [eiseres] voorgestelde regeling voorkomt immers ook dat haar opdrachtgevers betalen voor de loonkosten van sportbegeleiders die reeds aan [eiseres] zijn gecompenseerd op grond van de NOW-regeling. Dat [gedaagde] zelf geen aanspraak kan maken op een compensatie op grond van de NOW-regeling doet daaraan niet af. Uitgaande van het beginsel van ‘sharing the pain’ is het redelijk dat partijen de nadelige financiële gevolgen van de sluiting vanwege de coronacrisis onderling verdelen, zoals [eiseres] feitelijk bewerkstelligd heeft. Niet is gebleken dat [gedaagde] door de gehanteerde wijze van facturering door [eiseres] onredelijk zwaar is belast of in haar belangen is geschaad. Sterker nog, feitelijk heeft [gedaagde] een korting op het door haar te betalen factuurbedrag gekregen van [eiseres] . Dit mocht [eiseres] doen.
4.23.
Naar oordeel van de kantonrechter was [gedaagde] ook op grond van de overeenkomst verplicht om de aanvullingsuren aan [eiseres] te voldoen. Uit de overeenkomst blijkt niet dat alleen de daadwerkelijk door de sportbegeleider gewerkte uren door [gedaagde] moesten worden betaald. [eiseres] was derhalve verplicht om voor de duur de aanvraag van [gedaagde] een sportbegeleider ter beschikking te stellen. Dat [gedaagde] van die sportbegeleider geen gebruik maakte, dient voor rekening van [gedaagde] te blijven. Daarnaast heeft [eiseres]
e-mailcorrespondentie van 30 maart 2020 tussen haar en [gedaagde] overgelegd waaruit volgt dat [gedaagde] akkoord is gegaan met de door [eiseres] voorgestelde wijze van factureren van de aanvullingsuren. [gedaagde] was dus ook op die grond verplicht om de aanvullingsuren aan [eiseres] te voldoen.
De vorderingen van [eiseres]
(a)
Onbetaald gelaten facturen
4.24.
[eiseres] vordert betaling van [gedaagde] van een totaalbedrag van € 4.942,37 vanwege door [gedaagde] onbetaald gelaten facturen. [gedaagde] verkeert volgens [eiseres] ten aanzien van de betaling in verzuim doordat zij de facturen niet binnen de vervaltermijn van 14 dagen na factuurdatum heeft voldaan. Het betreft de volgende facturen:
  • factuur [factuur 1] van 8 juni 2020 voor een bedrag van € 679,28 (restant);
  • factuur [factuur 2] van 8 juni 2020 voor een bedrag van € 1.162,18;
  • factuur [factuur 3] van 8 juli 2020 voor een bedrag van € 2.985,96;
  • factuur [factuur 4] van 15 augustus 2020 voor een bedrag van € 114,95.
4.25.
[gedaagde] heeft de hoogte van het op grond van factuur [factuur 1] van 8 juni 2020 aan [eiseres] verschuldigde bedrag van € 679,28 betwist. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] 6 uur te veel bij haar in rekening gebracht. Het betreft een bedrag van € 192,39. De rest van de nota zou zij hebben voldaan. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in deze stellingen. Nu [gedaagde] , ook in haar conclusie na mondelinge behandeling, niet meer heeft aangevoerd dan dat [eiseres] 6 uur teveel heeft gedeclareerd en dat de rest van de factuur voldaan is, heeft zij niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht met betrekking tot de betaling. De vordering van [eiseres] is daarmee onvoldoende betwist, zodat daarmee tussen partijen is komen vast te staan dat de factuur niet betaald is.
4.26.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van factuur [factuur 4] van 15 augustus 2020 voor een bedrag van € 114,95 betwist. Volgens [gedaagde] is nooit afgesproken dat abonnementsgeld zou worden betaald. Dit betoogt faalt. Blijkens bijlage 3 van de overeenkomst (zie hiervoor in 2.3.) is [gedaagde] jaarlijks een bijdrage van € 95 exclusief btw
(€ 114,95 inclusief btw) verschuldigd om lid te zijn van de invalpoule van [eiseres] . Dit betekent dat [gedaagde] deze factuur ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
4.27.
[gedaagde] heeft erkend dat zij de factuur [factuur 3] van 8 juli 2020 voor een bedrag van € 2.985,96 niet heeft voldaan. Volgens [gedaagde] heeft zij de factuur niet voldaan omdat [eiseres] er onterecht een creditering voor de NOW-compensatie op heeft verwerkt. [gedaagde] verlangt nakoming van de afspraak dat enkel uitgevoerde werkzaamheden gedeclareerd worden en heeft niet ingestemd met de volgens haar dubieuze constructie van [eiseres] . De factuur dient volledig te worden gecrediteerd en er dient een juiste factuur gezonden te worden voor een bedrag van € 4.410,--. Volgens [eiseres] was zij gerechtigd om op basis van een afspraak met [gedaagde] de NOW-compensatie op de factuur in mindering te brengen.
Op grond van hetgeen de kantonrechter hiervoor in 4.19.-4.23. heeft geoordeeld, was [eiseres] gerechtigd om de NOW-compensatie op de factuur in mindering te brengen. [gedaagde] heeft deze factuur dus ten onrechte onbetaald gelaten.
4.28.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van factuur [factuur 2] van 8 juni 2020 voor een bedrag van € 1.162,18 betwist omdat zij deze factuur op 18 juli 2020 als onderdeel van een grotere betaling, bestaande uit meerdere facturen van [eiseres] , aan [eiseres] heeft voldaan. [gedaagde] heeft het betaalbewijs en een eigengemaakt betalingsvoorstel met daarop de factuurnummers waarop de betaling betrekking had als productie 9 bij conclusie van antwoord overgelegd. Dit verweer van [gedaagde] faalt. [eiseres] heeft gemotiveerd gesteld dat zij de (deel)betalingen van [gedaagde] telkens in mindering heeft gebracht op de daarvoor in aanmerking komende (oudste) openstaande factuur. Nu [gedaagde] bij haar betaling geen factuur heeft aangewezen waarop de betaling betrekking had in de zin van artikel 6:43 lid 1 BW, mocht [eiseres] de betaling op grond van het bepaalde in artikel 6:43 lid 2 BW toerekenen aan de oudste nog openstaande factuur. Dit betekent dat factuur [factuur 2] ten onrechte door [gedaagde] onbetaald is gelaten.
4.29.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] tot betaling van de facturen voor een totaalbedrag van € 4.942,37 zal worden toegewezen.
4.30.
[eiseres] heeft de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW gevorderd over de factuurbedragen vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van de algehele voldoening. De wettelijke handelsrente is van toepassing omdat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] de facturen van 8 juni 2020, 8 juli 2020 en 15 augustus 2020 onbetaald heeft gelaten. Uit artikel 4 van de overeenkomst (zie hiervoor in 2.3.) volgt dat voor de facturen een betalingstermijn is overeengekomen van 15 dagen en dat [gedaagde] niet binnen die termijn betaald heeft. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder a BW in verzuim is. De wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen zal daarom worden toegewezen.
(b)
Schadevergoeding
4.31.
Volgens [eiseres] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakomingen van haar verplichtingen uit de overeenkomst door de sportbegeleider van [eiseres] , met ingang van januari 2021 tot en met de einddatum van de lopende opdracht op 16 juli 2021, niet meer toe te laten op de kinderopvanglocaties van [gedaagde] voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden, op grond waarvan [gedaagde] op grond van artikel 6:74 BW gehouden is de schade die [eiseres] heeft geleden te vergoeden. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van een vergoeding voor de inzet van een sportbegeleider voor de periode van januari tot en met 16 juli 2021 betwist omdat de overeenkomst met ingang van 1 januari 2021 in zijn geheel door opzegging zou zijn geëindigd.
4.32.
Zoals volgt uit hetgeen de kantonrechter in 4.10. heeft geoordeeld faalt het verweer van [gedaagde] en geldt dat de overeenkomst met ingang van 1 januari 2021 is geëindigd, maar ook dat de lopende opdracht, waarvan de einddatum 16 juli 2021 was, diende te worden afgerond. Dit betekent dat [gedaagde] over de periode van januari 2021 tot en met 16 juli 2021 in beginsel kon worden gehouden aan haar verplichtingen op grond van de overeenkomst, waaronder haar betalingsverplichting. Door geen uitvoering meer te geven aan de nog lopende opdracht is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de overeenkomst en is zij op grond van artikel 6:74 lid 1 BW verplicht om de schade die [eiseres] daardoor geleden heeft te vergoeden.
4.33.
Het uitgangspunt bij de wettelijke verplichting tot schadevergoeding in de zin van artikel 6:95 BW is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel wordt berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. Voor het onderhavige geval betekent dit dat de situatie moet worden vergeleken waarin [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen met de situatie waarin dit wel zou zijn gebeurd. In deze laatste situatie zou [eiseres] haar contractsbelang hebben verwezenlijkt. Voorts bepaalt artikel 6:97 BW dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, zij dan wordt geschat.
4.34.
Voor de vaststelling van de door [gedaagde] aan [eiseres] verschuldigde schadevergoeding zal de kantonrechter de door [eiseres] opgestelde schadeberekening tot uitgangspunt nemen.
4.35.
[eiseres] heeft een bedrag van € 11.717,18 aan schadevergoeding gevorderd. Dat bedrag heeft zij als volgt onderbouwd. Het contractsbelang van [eiseres] bedraagt
€ 17.808,--. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: de inzet van een sportbegeleider voor 24 uur per week x 28 weken tegen een tarief van € 26,50 exclusief btw per uur. Vanwege de op haar rustende schadebeperkingsplicht, in de zin van artikel 6:101 lid 1 BW, heeft [eiseres] een bedrag van € 6.996,-- op het contractsbelang in mindering gebracht, omdat de sportbegeleider die bij [gedaagde] zou worden ingezet op 30 april 2021 uit dienst is getreden. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: 11 weken x 24 uur per week tegen een tarief van € 26,50. [eiseres] maakt wel aanspraak op de gemiste marge over het bedrag van € 6.996,--. De marge is 35%, derhalve € 2.448,60. Daarnaast heeft [eiseres] een bedrag van € 1.543,42 op het contractsbelang in mindering gebracht vanwege het door de overheid aan haar toegekende bedrag over de maanden januari en februari 2021 op grond van de NOW-regeling vanwege de coronacrisis.
4.36.
[eiseres] is bij de berekening van het contractsbelang dat ten grondslag ligt aan haar schadevergoedingsvordering uitgegaan van een inzet van een sportbegeleider van 24 uur per week. Gelet op hetgeen de kantonrechter hiervoor in 4.18. heeft geoordeeld betreft de betalingsverplichting op grond van de opdracht 22,5 uur per week. Bij vaststelling van de omvang van de schadevergoeding zal hiermee rekening worden gehouden.
4.37.
[eiseres] is bij de berekening van het contractsbelang uitgegaan van een duur van de opdracht van 28 weken. Dit betreft de periode 1 januari tot en met 16 juli 2021. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er in de eerste 28 weken van 2021 vier officiële schoolvakantieweken waren. Het betreft de eerste week van januari (kerstvakantie), een week in februari/maart (voorjaarsvakantie) en twee weken in april/mei (meivakantie). Deze vier vakantieweken dienen volgens [gedaagde] in mindering te worden gebracht, omdat [eiseres] niet werkte in schoolvakanties. Dit komt de kantonrechter gegrond voor. Bij de berekening van het contractsbelang zal derhalve rekening worden gehouden met de genoemde vier vakantieweken. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat er in de eerste helft van 2021 tevens zeven officiële feestdagen waren die vielen op doordeweekse dagen, waarop [eiseres] niet werkte. Het betreft vrijdag 1 januari (nieuwjaarsdag), vrijdag 2 april (goede vrijdag), maandag 5 april (tweede paasdag), dinsdag 27 april (Koningsdag), woensdag 5 mei (Bevrijdingsdag), donderdag 13 mei (Hemelvaartsdag) en maandag 24 mei (tweede pinksterdag). De kantonrechter stelt vast dat een groot deel van de door [gedaagde] genoemde officiële feestdagen in de eerder door haar genoemde vakantieperiodes vallen. Omdat [gedaagde] dit punt niet nader heeft uitgewerkt gaat de kantonrechter hier bij de schadeberekening aan voorbij. Er wordt bij de berekening van het contractsbelang derhalve uitgegaan van (28 – 4 =) 24 weken.
4.38.
Op grond van het voorgaande bedraagt het contractsbelang € 14.310,-- (24 weken x 22,5 uur x € 26,50).
4.39.
Omdat [eiseres] bij haar schadeberekening is uitgegaan van een onjuist aantal uren en een onjuist aantal weken, moet ook het bedrag dat [eiseres] vanwege de op haar rustende schadebeperkingsplicht vanwege de uitdiensttreding van de sportbegeleider en het bedrag aan gemiste marge opnieuw berekend te worden. Hierbij dient als uitgangspunt dat de sportbegeleider op 30 april 2021 uit dienst is gegaan en dat tot het einde van de overeenkomst op 16 juli 2021 ook geen sportbegeleider ten behoeve van [gedaagde] meer in dienst is geweest bij [eiseres] . Dit betreft een periode van 11 weken. Van deze periode moet één week worden afgetrokken vanwege de april/mei vakantie waarin niet werd gewerkt. Dit betekent dat bij de berekening van de besparing wegens de uitdiensttreding van de sportbegeleider moet worden uitgegaan van (11 – 1 =) 10 weken. Dit leidt dan tot de volgende besparing (10 weken x 22,5 uur per week tegen een tarief van € 26,50 =)
€ 5.962,50. Dit bedrag zal op het contractsbelang in mindering worden gebracht. De gemiste marge over dat bedrag bedraagt (35% van € 5.962,50=) € 2.086,88.
4.40.
Volgens [gedaagde] maakt [eiseres] ten onrechte aanspraak op een winstmarge van een werknemer die zelf is vertrokken bij [eiseres] . [eiseres] kon de arbeidsprestatie derhalve niet leveren. De schade staat dus niet in causaal verband met het handelen van [gedaagde] . Dit betoog van [gedaagde] faalt. [eiseres] was gehouden om een sportbegeleider ter beschikking te stellen. Dat de sportbegeleider zelf op enige moment ontslag heeft genomen betekent niet dat [eiseres] haar verplichting uit de overeenkomst niet meer kon nakomen. [eiseres] maakt dus terecht aanspraak op de door haar gemiste winstmarge. Het contractsbelang zal met dit bedrag vermeerderd worden.
4.41.
Op grond van hetgeen de kantonrechter in 4.19.-4.23. heeft geoordeeld mocht [eiseres] de NOW-compensatie met de aanvullingsuren verrekenen. [eiseres] heeft in haar berekening van het contractsbelang een bedrag van € 1.543,42 aan NOW-compensatie op haar schade in mindering gebracht. Dit bedrag is als zodanig niet bestreden. De kantonrechter zal dit bedrag dan ook in mindering brengen.
4.42.
Dit leidt tot volgende bedrag aan schadevergoeding:
  • schade € 14.310,00
  • gemiste marge € 2.086,88
  • besparing sportbegeleider € 5.962,50 (min)
  • NOW-compensatie
Totaal € 8.890,96
De kantonrechter zal dit bedrag van € 8.890,96 aan schadevergoeding toewijzen.
4.43.
[eiseres] heeft de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW gevorderd de schadevergoeding vanaf 1 januari 2021, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip, tot aan de dag van de algehele voldoening. Uit de e-mail van [gedaagde] van 18 januari 2021 die door [eiseres] is overgelegd als productie 8 volgt dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet zou nakomen. Dit betekent dat op grond van artikel 6:83 aanhef en onder c BW, [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim was, zonder dat [eiseres] haar daarvoor in gebreke hoefde de stellen. De wettelijke rente over de gevorderde schadevergoeding zal daarom vanaf 18 januari 2021 worden toegewezen.
Overmacht
4.44.
[gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord gesteld dat er sprake is van overmacht en heeft verzocht om de overeenkomst te vernietigen. Het is de kantonrechter niet duidelijk op welke rechtsgrond [gedaagde] met dit verzoek precies een beroep doet. Overmacht in de zin van artikel 6:75 BW leidt ertoe dat een tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend, maar niet tot vernietiging. Het beroep op overmacht faalt derhalve. Mogelijk heeft [gedaagde] een beroep willen doen op onvoorziene omstandigheden. In haar conclusie na mondelinge behandeling heeft [gedaagde] alsnog uitdrukkelijk een beroep op onvoorziene omstandigheden gedaan. Dit zal hierna worden behandeld.
Onvoorziene omstandigheden en redelijkheid en billijkheid
4.45.
[gedaagde] heeft gesteld dat de coronacrisis een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW is en dat op grond daarvan overeenkomst gewijzigd moet worden in die zin dat [gedaagde] gerechtigd is om lopende opdrachten op te zeggen. Daarnaast heeft [gedaagde] een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid dat tot ditzelfde resultaat moet leiden.
4.46.
Artikel 6:258 lid 1 BW bepaalt dat de rechter op vordering van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
4.47.
Uit hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd volgt niet dat van haar geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag worden verwacht. Zij heeft ter onderbouwing van haar beroep slechts aangevoerd dat de loonkosten van [eiseres] werden gecompenseerd door de NOW-regeling. Waarom dit zou moeten leiden tot een wijziging van de overeenkomst in die zin dat aan [gedaagde] de bevoegdheid zou moeten toekomen om lopende opdrachten te beëindigen is door haar niet toegelicht. Het beroep van [gedaagde] op een wijziging van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden faalt. Het beroep van [gedaagde] op wijziging van de overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 BW faalt eveneens wegens gebrek aan behoorlijke toelichting.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.48.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 1.001,40. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat de [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft meerdere brieven en e-mails van haar gemachtigde overgelegd. Dat één brief aan meerdere partijen is gestuurd en in meerdere procedures van [eiseres] als onderbouwing wordt gebruikt voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, zoals [gedaagde] heeft gesteld, doet naar oordeel van de kantonrechter hier niet ter zake. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, derhalve zal een bedrag van € 906,55 worden toegewezen.
Matiging
4.49.
[gedaagde] heeft de kantrechter verzocht, om bij toewijzing van één of meerdere vorderingen, de gevorderde bedragen te matigen. Volgens [gedaagde] zou toewijzing van de vorderingen leiden tot een onbillijke uitkomst. [eiseres] heeft het beroep op matiging bestreden. Artikel 6:109 lid 1 BW bepaalt dat indien toekenning van een volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, de rechter de wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan matigen. Naar oordeel van de kantonrechter leidt de toewijzing van de schadevergoeding in de gegeven omstandigheden niet tot een onaanvaardbaar resultaat. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd waarom dat wel het geval zou zijn. Het beroep van [gedaagde] op matiging van de schadevergoeding faalt dus.
Proceskosten en nakosten
4.50.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden begroot aan de hand van het liquidatietarief dat landelijk is vastgesteld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht € 1.013,00
- salaris gemachtigde
€ 1.494,00(3 punten x tarief € 498)
Totaal € 2.592,81
4.51.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn. De gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 4.942,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a telkens vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 8.890,96 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van € 906,55 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.592,81, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.