ECLI:NL:RBMNE:2022:4115

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2811
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen definitieve beschikking kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 12 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag, omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 17 november 2021. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en dat het beroep kennelijk gegrond is. Verweerder heeft op 22 mei 2022 in gebreke gesteld, en de rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verleent verweerder een termijn van tien weken om dit besluit bekend te maken, gezien de complexiteit van de herbeoordelingen en het aantal aanvragen. Tevens wordt verweerder opgedragen een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 379,50 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [A]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 17 november 2021 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 23 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 17 november 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [4]
4. Vaststaat dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Eiseres heeft verweerder op 22 mei 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. [6] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
8. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van tien weken af te wijken. Verweerder moet daarom uiterlijk
1 november 2022een beslissing op bezwaar bekendmaken.
Bestuurlijke dwangsom
10. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 29 augustus 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk
1 november 2022alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.