ECLI:NL:RBMNE:2022:4111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
16/037193-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en identiteitsfraude door verdachte met valse investeringsverhalen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting en identiteitsfraude. De verdachte heeft in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 de aangever, [benadeelde 1], opgelicht door hem te misleiden met valse verhalen over investeringen in iPhones in Thailand. De verdachte wekte het vertrouwen van de aangever door te stellen dat hij geld zou investeren in de import van iPhones, maar in werkelijkheid heeft hij het geld voor persoonlijke doeleinden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de aangever heeft bewogen tot de afgifte van in totaal € 22.350,-. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude door de persoonsgegevens van [benadeelde 2] te misbruiken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 100 uren. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een schadevergoeding van € 22.350,- toegewezen gekregen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/037193-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende op het adres:
[adres] te [woonplaats] (België),
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei 2021, 21 september 2021, 31 maart 2022 en 27 september 2022. De zaak is op laatstgenoemde datum inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B.S. Schnier en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda, alsmede de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1 primair:in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Utrecht [benadeelde 1] heeft opgelicht voor een bedrag van € 25.905,00;
feit 1 subsidiair:in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Utrecht
€ 25.905,00, toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft verduisterd;
feit 2:in de periode van 1 juni 2015 tot en met 11 januari 2018 te Utrecht identificerende persoonsgegevens van [benadeelde 2] heeft gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft algehele vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat zowel voor feit 1 als voor feit 2 sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich verder op het standpunt gesteld dat er weliswaar geld is geleend van [benadeelde 1] door verdachte dat nog grotendeels niet is terugbetaald, maar dat dit niet gekwalificeerd moet worden als oplichting. Het is volgens de raadsvrouw geen situatie die thuishoort in het strafrecht, maar een situatie die gezien kan worden als wanprestatie, waarmee de kwestie thuishoort in het civiele recht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair
De aangifte door [benadeelde 1] :
“Ik woon in [woonplaats] . Ik ben anderhalf jaar a twee bevriend geweest met een man genaamd [verdachte] . Hij vertelde in de loop van onze vriendschap dat hij een theehuis had, een uitzendbureau, zowel in Nederland als in België en een duikbedrijf, genaamd “ [bedrijf] BV”. Toen hij in augustus 2016 kwam met het plan om uit Thailand iPhones te importeren en hier te verkopen, vond ik dat een aantrekkelijk idee. Hij vroeg toen aan mij om 10.000 euro te investeren. Wij hebben toen samen een contract opgesteld. Voordat we dat contract opstelden, wilde ik zijn bedrijfsgegevens weten en dat ik, omdat ik volmacht wilde hebben, om, als borg, als met mis zou gaan. Hij kwam toen aanzetten met een uittreksel uit de kamer van koophandel van het duikbederijf. [2] Hij is toen met mij mee gegaan naar de kamer van koophandel om mij volmacht te geven voor dat bedrijf. Hij zou toen naar Thailand gaan om die telefoons te halen. Ongeveer 10 dagen kwam hij terug en vertelde hij mij dat de telefoons via een container aan zouden komen in Nederland. Hij vertelde ook dat hij een partij via DHL zou laten komen om het risico te spreiden. Ongeveer een week nadat hij zogenaamd terug was uit Thailand kwamen inderdaad een tiental telefoons bij mij thuis via DHL. Hij liet ook zien dat ik winst gemaakt zou hebben, dat was 2680 euro. Hij vroeg mij of ik dat geld wilde hebben, fa nog een keer wilde investeren, want hij zou binnen een paar dagen weer terug gaan naar Thailand. Toen hij op het punt stond dat hij naar Thailand zou gaan, liet hij mij weten dat hij zelf geen tijd had, omdat hij het te druk had, maar dat hij een medewerker zou sturen. Die medewerker zou [A] met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik vroeg ook om aankoopbewijzen. Die zou hij achtergelaten hebben in Thailand. Ongeveer 4 a 5 weken later kwam [verdachte] bij mij langs en vertelde mij dat op de dozen van de telefoons in het Chinees waren en dat dit niet goed was en dat die zending terug gestuurd moest worden om een de juiste partij te halen. Hij zou toen zelf gaan. Hij vroeg mij toen om 4000 euro en hij ging ook weer 4000 euro uit zijn eigen zak betalen om de reis en onkosten te dekken. Dat heb ik toen ook gedaan. Ik wil hier nog toevoegen, dat ik voor de tweede zending niet boven op mijn winst aangevuld heb tot 10.000 euro, dus 7350 heb ik toen aan hem gegeven. Dit was in oktober/november 2016. In januari kwam hij terug. Er gingen 6 weken overheen en ik begon druk te zetten ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik de week daarop het geld zou hebben. Dat was ongeveer begin maart 2017. In de week dat zogenaamd het geld binnen zou komen van die telefoons, stuurde hij mij een bericht, dat hij met spoed een betaling moest doen en ik kom 1000 te kort en hij vroeg mij of ik dat wilde lenen en ik zou dan de donderdag daarop die 1000 euro terug krijgen. Ik wilde dat wel. De maandag daarop stuurde ik hem een bericht of het geld al binnen was en hij antwoordde dat dit nog niet het geval was. Hij beloofde van alles, maar er gebeurde niets en hij nam niet meer op daarna. Toen ik er achter kwam dat ik opgelicht was ging ik naar de kamer van Koophandel, omdat ik dacht dat ik volmacht had over zijn bedrijf. Het bleek toen, dat in plaats van ik een man genaamd [B] volmacht had.” [3]
Overzicht van wijzigingen – KvK-nummer [KvK nummer]Op 25-08-2016 is [benadeelde 1] toegetreden als Gevolmachtigde.
Betreft inschrijving van [bedrijf] B.V., KvK-nummer [KvK nummer] . [4]
WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [benadeelde 1]Gesprek met [verdachte] , [telefoonnummer]
Datum 17 oktober 2016, 15:21 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Geïnvesteerd [benadeelde 1] € 10.000 10.000\ 390 (inkoopprijs)26,3 stuks aandeel [benadeelde 1] = 26,3 Gemiddeld winst afgerond = 100 26,3* 100 = € 2630 winst van [benadeelde 1] [5]
Datum 5 januari 2017, 22:38 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Ok maak 2800 over aub ik kijk of ik de rest kan regelen anders koop ik minder iPhones [6]
Datum 6 januari 2017, 15:48 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1] ): Stuur mij de gegevens van thailand waar je gaat plus naam contact persoon. En telefoonnummer van die hollander die je hebt gestuurd naar Thailand [7]
Datum 6 januari 2017, 15:53 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): [A] is die Hollander
Datum 6 januari 2017, 15:54 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Stuur mij ook foto van aankoop bewijzen
Datum 6 januari 2017, 15:55 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Die is in Thailand. Ik zal je vanuit daar sturen [8]
Datum 7 januari 2017, 13:33 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Goed aangekomen?
Datum 7 januari 2017, 13:34 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Ja alhamdollah [9]
Datum 5 maart 2017, 12:47 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Ik moet met spoed een betaling doen en kom ongeveer 1000€ tekort kun je mij lenen je krijgt donderdag terug [10]
Datum 9 maart 2017, 13:00 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Salem, zijn de telefoons nog binnengekomen?
Datum 9 maart 2017, 15:56 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Salem, nee nog niet [11]
Datum 14 maart 2017, 09:24 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Salem, ik wacht nog steeds op mijn geld… (..)
Datum 14 maart 2017, 10:30 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Salam, komt goed [12]
Datum 18 maart 2017, 21:2 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Stuur me Track en Trace nummer van de telefoons
Datum 18 maart 2017, 21:25 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Deze zending heeft geen track nummer ik heb het niet via dhl [13]
Datum 18 maart 2017, 21:26 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1] ): Je zei de vorige keer van wel. Ik vroeg je nog thuis bij mij
Datum 19 maart 2017, 16:20 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1] ): Jij hebt mij volmacht gegeven
Datum 19 maart 2017 16:20 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1] ): [bedrijf] B.V.
Datum 19 maart 2017 16:21 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Je hebt zelf gezien dat je bij kvk machtiging kreeg [14]
Datum 19 maart 2017 16:45 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Je bent zelf naar kvk geweest dus alles was echt [15]
De verklaring van verdachteHet klopt dat [benadeelde 1] die bedragen die hij noemt naar mij heeft overgemaakt. [benadeelde 1] heeft mij ook wel eens contante bedragen gegeven. [16]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
In deze zaak is de concrete vraag of uit de door verdachte gedane mededelingen kan worden afgeleid dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels aangever [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Volgens vaste jurisprudentie is dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer (vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ8600, NJ 2012/279, rov. 3.2).
De verklaring van aangever tegenover de verklaring van verdachte
[benadeelde 1] heeft kortgezegd verklaard dat verdachte hem meerdere keren heeft voorgelogen over de (voorgenomen) aankoop van iPhones in Thailand en daarmee heeft bewogen tot betaling van geldbedragen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel degelijk met goede intenties een leningsovereenkomst met [benadeelde 1] is aangegaan, dat hij het voornemen had om van dat geleende geld iPhones te kopen, dat hij vervolgens ook iPhones heeft gekocht in Thailand, maar dat daar iets mis mee was en dat hij dit heeft proberen op te lossen, maar dat dit niet gelukt is. Er is daarom geen sprake van oplichting, maar van een mislukte zakelijke overeenkomst, aldus verdachte.
Om vast te kunnen stellen wat er is gebeurd, zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of zij de verklaring van aangever [benadeelde 1] of de verklaring van verdachte betrouwbaar acht.
[benadeelde 1] heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard en zijn verklaring wordt bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals de WhatsApp-gesprekken tussen hem en verdachte en het uittreksel uit de Kamer van Koophandel. De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde 1] betrouwbaar.
De verklaring van verdachte daarentegen wordt op belangrijke punten niet ondersteund of zelfs weersproken door bewijsmiddelen uit het dossier. Daarnaast heeft verdachte wisselend verklaard.
Ten eerste is op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat verdachte daadwerkelijk met het geld van [benadeelde 1] (en zijn eigen geld) heeft geïnvesteerd in iPhones in Thailand. Dit blijkt niet uit zijn bankgegevens en uit geen enkel ander stuk in het dossier. Verdachte heeft dit zelf ook op geen enkele manier onderbouwd. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij met getuige [getuige] naar Thailand zou zijn geweest om iPhones in te kopen, maar deze getuige heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij daar om een heel andere reden waren. Aan de andere kant blijken uit zijn bankafschriften wel een aantal opvallende uitgaven, waaronder uitgaven aan online gokken en aan een garagebedrijf, vlak na de betalingen door [benadeelde 1] .
Ten tweede wordt de verklaring van verdachte over zijn betrokkenheid bij het geven van een volmacht aan [benadeelde 1] voor het bedrijf [bedrijf] B.V. weersproken door de door hem gestuurde Whatsappberichten.
Ten slotte heeft verdachte (in zijn verklaring bij de politie, in zijn aangifte tegen [benadeelde 1] en op de terechtzitting) ook wisselend verklaard over het contante geld dat hij zou hebben meegenomen naar Thailand voor de iPhones (waar, hoe en hoeveel gepind).
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden.
Is er sprake van oplichting?
Op grond van de verklaring van [benadeelde 1] en de overige bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft [benadeelde 1] op meerdere momenten gevraagd om geld te investeren, waarbij hij [benadeelde 1] heeft voorgewend dat hij het geld zou gebruiken om iPhones te importeren uit Thailand. Het gaat daarbij in totaal om een bedrag van € 22.350,-. Om [benadeelde 1] te bewegen dat geld te investeren heeft verdachte:
  • [benadeelde 1] voorgewend dat hij aan [benadeelde 1] een volmacht had gegeven over zijn bedrijf “ [bedrijf] ” als onderpand voor de investering;
  • [benadeelde 1] voorgewend dat [A] daarna nog een keer naar Thailand ging om telefoons te kopen;
  • [benadeelde 1] voorgewend dat de aankoopbonnen van de telefoons in Thailand waren achtergebleven;
  • [benadeelde 1] voorgewend dat er verkeerde telefoons waren geleverd en dat deze teruggestuurd diende te worden; en
  • [benadeelde 1] voorgewend dat die een deel van de winst zou krijgen.
Alle bovenstaande voorwendselen zijn onjuist gebleken of niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft hiermee wel bij [benadeelde 1] het valse vertrouwen gewekt dat hij een betrouwbare zakenpartner is, dat er een onderpand verstrekt is, dat er wel degelijk iPhones gekocht zijn en dat er winst gemaakt is. Door deze leugens steeds te blijven verkondigen en verder uit te breiden heeft hij [benadeelde 1] steeds opnieuw weten te overtuigen om geld over te maken of te overhandigen.
In het licht van wat er in het begin van deze overweging voorop is gesteld, kunnen bovenstaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, niet anders worden beschouwd dan als een zodanige opeenstapeling van leugens, dat sprake is van een samenweefsel van verdichtsels, waarmee verdachte bij [benadeelde 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor deze is bewogen tot de afgifte van de geldbedragen.
Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte [benadeelde 1] heeft opgelicht voor een bedrag van € 22.350,-. Voor het meerdere is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een of meer oplichtingsmiddelen heeft gebruikt om aangever [benadeelde 1] te bewegen tot afgifte van geldbedragen. Verdachte zal daarom voor het gedeelte van dat geldbedrag worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
De aangifte namens [benadeelde 2] :
Volgens de heer [benadeelde 2] is het navolgende gebeurd. In 2015 verkeerde hij in financiële problemen. Hij is in die periode, juni 2015, via een man, genaamd [benadeelde 1] , in contact gekomen met een man, genaamd [verdachte] . Die hem zou kunnen helpen die problemen op te lossen, maar daar had hij wel de persoonsgegevens voor nodig van De heer [benadeelde 2] en bovendien moest hij mee naar de notaris. [17]
Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] :
“Zoals ik al eerder in mijn aangifte heb verklaard, had ik mijn woonadres
(de rechtbank begrijpt: in [woonplaats] )ter beschikking gesteld als postadres voor buitenlandse mensen. Dit op verzoek van [verdachte] . Eén van de mensen die bij mij ingeschreven stond, was genaamd [benadeelde 2] . Op het inschrijfformulier van de Dienst Burgerzaken & gemeentebelastingen van de gemeente Utrecht werd door [verdachte] de naam van de vermeende werknemer ingevuld, in dit geval van [benadeelde 2] . Toen hij dat formulier aan mij gaf, zag ik dat dit formulier digitaal was ingevuld met de naam van [benadeelde 2] . Hij vergat de handtekening en dagtekening. Ik wees hem daar op en deed daarna net of hij terugging naar [benadeelde 2] in Veenendaal om dit te doen, maar binnen 10 min was hij weer terug bij mij. Hij heeft mij daarbij ook een kopie gegeven van het identiteitsbewijs van [benadeelde 2] . Er kwam post voor hem bij mij binnen, die veelal werd opgehaald door [verdachte] .” [18]
De verklaring van verdachte:
V: Wie is [benadeelde 2] ?
A: Ik heb hem in Duitsland via via leren kennen, want ik heb ook in Duitsland gewoond, dat is al een aantal jaren geleden. Hij wilde toen naar Nederland verhuizen en daar een kamer huren. [19]
WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [benadeelde 1]
Datum 14 december 2016, 19:07 uur
(de rechtbank begrijpt: verstuurd door verdachte): Hoi man, heb je post voor [B] ? [20]
Datum 31 december 2016, 14:17 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Hoi, Er komen geen brieven meer van [C] binnen. Verwacht hij nog steeds brieven? [21]
Datum 10 februari 2017, 18:15 uur (
de rechtbank begrijpt: verstuurd door [benadeelde 1]): Salem, Dhr [D] heeft een hele stapel post bij mij ouders. [22]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte identificerende gegevens van aangever heeft gebruikt om zijn identiteit te verhelen en te misbruiken. De aangifte van aangever wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde 1] . Daar komt bij dat uit WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [benadeelde 1] volgt dat verdachte vraagt naar post voor “ [B] ” of dat door [benadeelde 1] berichten worden gestuurd aan verdachte met betrekking tot post voor “ [C] ” en “ [D] ”. Ook dit ondersteunt de verklaring van aangever en [benadeelde 1] , omdat hieruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat verdachte vaker op de manier handelt die [benadeelde 1] omschrijft. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met behulp van de gegevens van [benadeelde 2] vervolgens schulden op naam van [benadeelde 2] heeft gemaakt bij de Bijenkorf (Credit Card), Wehkamp Finances B.V. en/of Paypal Europe, nu daarvoor onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank zal verdachte dan ook voor die bestanddelen van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 (primair)
in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Utrecht meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten (telkens) tot afgifte van een of meerdere geldbedragen, met een totale waarde van 22.350 euro, immers heeft hij, verdachte
- die [benadeelde 1] telkens gevraagd geld te investeren,
- voorgewend dat hij, verdachte, het door die [benadeelde 1] afgedragen geld zou
investeren in de import van Iphones uit Thailand,
- voorgewend dat hij, verdachte, aan [benadeelde 1] een volmacht had gegeven over zijn
bedrijf " [bedrijf] B.V." als onderpand voor de investering,
- voorgewend dat hij, verdachte, naar Thailand ging om telefoons in te kopen,
- voorgewend dat een ander, te weten [A] , namens hem, verdachte,
naar Thailand ging om telefoons in te kopen,
- voorgewend dat de aankoopbonnen van de telefoons in Thailand waren
achtergebleven,
- voorgewend dat er verkeerde telefoons waren geleverd en deze teruggestuurd
diende te worden, en/of
- voorgewend dat die [benadeelde 1] een deel van de winst zou krijgen;
2
in de periode van 1 juni 2015 tot en met 11 januari 2018 te Utrecht, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam, geboortedatum en adresgegevens van [benadeelde 2] , heeft gebruikt door
- een briefadres aan te vragen, op naam van die [benadeelde 2] ,
met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, primair:
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van vier (4) maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met als voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte heeft [benadeelde 1] leugen op leugen verteld over een zogenaamde investering in iPhones in Thailand en hiermee het vertrouwen van [benadeelde 1] gewekt. Daardoor heeft [benadeelde 1] heel veel geld aan verdachte betaald, in het vertrouwen dat dat dit geld op een bepaalde manier geïnvesteerd zou worden en dat hij het geld terug zou krijgen, eventueel zelfs met winst. Uiteindelijk bleek het vertrouwen van [benadeelde 1] gebaseerd op leugens van verdachte en heeft hij tot nu toe slechts € 1.000,- terugbetaald gekregen van verdachte. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte zijn slachtoffer schade toegebracht en zijn vertrouwen op ernstige wijze geschonden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude door de persoonsgegevens van de heer [benadeelde 2] te misbruiken. Daar had de heer [benadeelde 2] niet alleen nadeel van kunnen ondervinden, maar verdachte heeft hiermee ook het vertrouwen van de heer [benadeelde 2] geschaad.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 24 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf (5) jaren niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank zal dit niet in strafverzwarende of strafverminderende zin meewegen.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor een fraudedelict met een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot
€ 70.000,00 een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf als oriëntatiepunt gegeven.
Gelet op deze oriëntatiepunten en gelet op de ernst van het feit is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf.
Er is echter sprake van oude feiten. Feit 1 dateert van 2016/2017 en feit 2 van 2015 tot en met 2018. Gelet op de inmiddels verstreken tijd ziet de rechtbank reden om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De ernst van de feiten rechtvaardigen wel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf. De rechtbank merkt nog op dat verdachte niet in Nederland woont maar in België en dat dat mogelijk een contra-indicatie is voor het opleggen van een taakstraf. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat verdachte dichtbij de Nederlandse grens woont, zodat er naar het oordeel van de rechtbank geen belemmeringen zijn om een taakstraf in Nederland uit te voeren.
Omdat het gaat om oude feiten en verdachte in de tussentijd niet nogmaals met politie en justitie in aanraking is gekomen voor vergelijkbare feiten, acht de rechtbank het passend om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van 1 jaar te verbinden.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 100 uren opleggen. De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht dient bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering te worden gebracht naar de maatstaf van 2 uur per dag.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 40.545,00. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering ter hoogte van een bedrag van
€ 22.350,00 toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij voor het overige bedrag (€ 16.695,00), bestaande uit de afgesproken rente van 15%, niet-ontvankelijk te verklaren.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat door haar vrijspraak is bepleit.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit en wijst de vordering voor een bedrag van € 22.350,00 toe. Dit is het geldbedrag dat de benadeelde partij als gevolg van de oplichting aan verdachte heeft betaald. Voor wat betreft het meer gevorderde verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Met betrekking tot het daaronder begrepen gevorderde bedrag van € 16.695,00 (de tussen [benadeelde 1] en verdachte overeengekomen rente van 15%) oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het schadebedrag en het bewezen verklaarde feit. Het gaat om het mislopen van contractueel overeengekomen rente. Dat is niet het gevolg van de oplichting, maar het gevolg van het niet nakomen door verdachte van de overeenkomst tussen verdachte en de benadeelde partij. Een eventuele vordering tot nakoming of schadevergoeding kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 22.350,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 146 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2
Benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 14.166,70. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade, ten gevolge van het misbruiken van de persoonsgegevens van de benadeelde partij door het aangaan van schulden bij de Bijenkorft, Wehkamp Finance en Paypal Europe op naam van de benadeelde partij (een gedeelte van het onder 2 ten laste gelegde feit). Daarnaast vordert [benadeelde 2] een bedrag van
€ 325,00 aan gemaakte proceskosten.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu door haar vrijspraak is bepleit.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De gevorderde bedragen houden geen verband met het bewezen verklaarde feit.
Verdachte wordt immers partieel vrijgesproken van het aangaan van de schulden op naam van de benadeelde partij bij de Bijenkorf, Wehkamp Finances en Paypal Europe. Er is slechts bewezen verklaard dat verdachte een briefadres heeft aangevraagd op naam van de benadeelde partij en daar ziet de gevorderde schade niet op.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 231b en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van twee (2) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van een (1) jaarvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
  • wijst de vordering ter zake van materiële schade van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 22.350,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat
€ 22.350,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 146 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en M.M.F.A. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.S. Wijkstra en A. Opsteyn, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Utrecht,
althans in Nederland
meermalen althans eenmaal
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of
het teniet doen van een inschuld, te weten
(telkens) tot afgifte van een of meerdere geldbedragen, met een totale waarde van
25.905 euro,
immers heeft hij, verdachte
- die [benadeelde 1] (telkens) gevraagd geld te investeren,
- voorgewend dat hij, verdachte, het door die [benadeelde 1] afgedragen geld zou
investeren in de import van Iphones uit Thailand,
- voorgewend dat hij, verdachte, aan [benadeelde 1] een volmacht had gegeven over zijn
bedrijf " [bedrijf] B.V." als onderpand voor de investering,
- voorgewend dat hij, verdachte, naar Thailand ging om telefoons in te kopen,
- voorgewend dat een ander, te weten [A] , namens hem, verdachte,
naar Thailand ging om telefoons in te kopen,
- voorgewend dat de aankoopbonnen van de telefoons in Thailand waren
achtergebleven,
- voorgewend dat er verkeerde telefoons waren geleverd en deze teruggestuurd
diende te worden, en/of
- voorgewend dat die [benadeelde 1] een deel van de winst zou krijgen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeksde periode van 1 augustus 2016 tot en met 1 mei 2017 te Utrecht,
althans in Nederland
opzettelijk
een of meerdere geldbedragen, met een totale waarde van 25.905 euro, in elk geval
enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welk(e) geldbedrag(en) hij, verdachte (telkens) van die [benadeelde 1] had ontvangen
- teneinde dat/die geldbedrag(en) (telkens) te investeren in de import van Iphones
uit Thailand, en/of
- als lening,
en aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens)
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
( art 321 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks 1 juni 2015 tot en met 11 januari 2018 te Utrecht, althans in
Nederland
opzettelijk en wederrechtelijk
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische
persoonsgegevens, van een ander
te weten de naam, geboortedatum en adresgegevens van [benadeelde 2]
heeft gebruikt door
- een Bijenkofkaart (Credit Card) aan te vragen op naam van die [benadeelde 2] en hiermee een schuld aan te gaan ter hoogte van 12.769,96 euro
- een schuld aan te gaan bij Wehkamp Finances B.V. ter hoogte van 619,89 op naam
van die [benadeelde 2] , en/of
- een schuld aan te gaan bij Paypal Europe, ter hoogte van 776,86 euro op naam van
die [benadeelde 2] ,
- een briefadres aan te vragen bij de gemeente Utrecht, op naam van die [benadeelde 2] ,
met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de
ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
( art 231b Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020423686, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 320. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 19 januari 2018, pagina 12.
3.Een proces verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 19 januari 2018, pagina 13.
4.Een geschrift, betreffende een overzicht van wijzigingen van de Kamer van Koophandel (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018), pagina 41.
5.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 82.
6.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 97.
7.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 99.
8.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 100.
9.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 101.
10.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 115.
11.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 116.
12.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 116.
13.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 118.
14.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 164.
15.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 168.
16.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 september 2022.
17.Een proces-verbaal van aangifte door advocaat J.C. Wery namens [benadeelde 2] van 3 december 2020, pagina 228.
18.Een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] van 17 december 2020, pagina 242.
19.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 december 2020, pagina 290.
20.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 88
21.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 92.
22.Een geschrift, betreffende een screenshot van WhatsAppberichten tussen verdachte en aangever (bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2018, pagina 114.