ECLI:NL:RBMNE:2022:411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
21/2952
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.H. Lammerts, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat op 21 mei 2021 het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. De werkneemster, die als kraamverzorgende werkte, viel op 25 juni 2019 uit voor haar werk en vroeg op 7 juli 2020 een WIA-uitkering aan. Het Uwv concludeerde na onderzoek door verzekeringsartsen dat de werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat zij meer dan 20% van haar maatmaninkomen kon verdienen.

Tijdens de zitting op 13 december 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de echtgenoot van de werkneemster ook aanwezig was. Eiseres betwistte de medische beoordeling van het Uwv en stelde dat de werkneemster ernstiger beperkt was dan het Uwv aangaf. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op zorgvuldige wijze tot zijn besluit was gekomen, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster op de datum in geding, 16 september 2020, in staat was om werkzaamheden te verrichten, en dat de medische beoordeling van het Uwv juist was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: L. Ritsma).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] , de werkneemster,
(gemachtigde: I. Venderbos).

Inleiding

1. De werkneemster is werkzaam geweest als kraamverzorgende voor 24,39 uur per week. Op 25 juni 2019 viel zij uit voor haar werk. Op 7 juli 2020 heeft de werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met verkorte wachttijd aangevraagd.
2. Met het besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) is bepaald dat de werkneemster geen recht heeft op een vervroegde WIA-uitkering. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is geconcludeerd dat geen sprake is van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. De werkneemster kan meer dan 20% van haar maatmaninkomen verdienen. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd.
3. Met het besluit van 21 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft hierna nog op 2 december 2021 een aanvullend beroepschrift ingediend. Daar is een schriftelijke reactie van het Uwv op gekomen van
8 december 2021.
5. De zaak is op 13 december 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de werkneemster nam de echtgenoot van de werkneemster deel aan de zitting. Eiseres heeft op de zitting akkoord gegeven om het stuk van 8 december 2021 van het Uwv te betrekken bij de beoordeling van het beroep.
6. Na de zitting heeft de rechtbank van eiseres op 14 december 2021 nog een aanvullend stuk per mail ontvangen, met daarin een reactie van de echtgenoot van de werkneemster. De rechtbank heeft dit stuk niet kunnen bespreken op de zitting met partijen. Ook ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het onderzoek te heropenen. Dit betekent dat de rechtbank het stuk van 14 december 2021 buiten beschouwing zal laten bij de beoordeling van het beroep.

Geschil

7. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres vindt dat de werkneemster meer beperkt is dan waar het Uwv van uitgaat. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv terecht heeft bepaald dat de werkneemster op 16 september 2020 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarbij gaat het om de medische toestand van de werkneemster op 16 september 2020. Dit is de datum in geding.

Beoordeling door de rechtbank

Geheimhouding
8. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
9. Het beroep is ongegrond: eiseres krijgt geen gelijk. De rechtbank zal eerst het algemene beoordelingskader aangeven en daarna de beroepsgronden bespreken.
Beoordelingskader
10. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten
over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de medische beoordeling juist?
11. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat de werkneemster ernstiger beperkt is dan waar het Uwv van uitgaat. Eiseres meent dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van de werkneemster en dat de verzekeringsartsen niet op de juiste gronden tot een medische beoordeling zijn gekomen. Ook is het dagverhaal van de werkneemster niet correct genoteerd omdat het geen goed beeld geeft van de ernst van de situatie. Volgens eiseres is de werkneemster niet in staat om zonder intensieve begeleiding te functioneren.
12. De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat over de medische toestand van de werkneemster op 16 september 2020. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op die datum geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid bij de werkneemster. De rechtbank legt dit hierna uit.
13. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts van ICARA in zijn advies van 17 juni 2020 van dezelfde medische informatie van de behandelend artsen uitgaat als waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv uitgaan. In het advies van ICARA omschrijft de verzekeringsarts dat het korte termijn geheugen van de werkneemster het sterkst is gestoord en dat zij moeite heeft met het opslaan, vasthouden en terughalen van informatie. De werkneemster is aangewezen op eenvoudige, gestructureerde en niet-stresserende werkzaamheden.
14. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 14 september 2020 de onderzoeksuitslagen van de behandelend arts betrokken in zijn medische beoordeling. Hieruit volgt onder meer dat sprake is van korte termijn geheugenstoornissen. Volgens de verzekeringsarts functioneert de werkneemster volledig zelfstandig met een goed activiteitenniveau in het dagverhaal. De verzekeringsarts acht de werkneemster geschikt voor arbeid met beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 18 maart 2021 de informatie van de behandelend arts in zijn medisch oordeel betrokken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de primaire oordeelsvorming worden gevolgd. De werkneemster is zelfstandig en functioneert in een samenlevingsverband. De meest evidente beperking is het herinneren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen ook de overige beperkingen worden gevolgd en duurzaam worden geacht. Er is geen indicatie voor additionele beperkingen in vasthouden of verdelen van de aandacht, of de werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel een beperking aan de functionele mogelijkhedenlijst toegevoegd op het item uiten van eigen gevoelens. In de aanvullende rapportage in beroep van 7 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het aanvullende beroepschrift van 2 december 2021 geantwoord dat de medische diagnose en de geheugenstoornissen van de werkneemster bekend en verwerkt zijn in de navenante beperkingen. Er is geen indicatie voor een beperking ten aanzien van doelmatig handelen, omdat de werkneemster in principe tijdig een activiteit start en zij evenmin haar mogelijkheden overschat.
15. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsartsen van het Uwv een inschatting hebben gemaakt op basis van de medische informatie van de behandeld artsen die ten tijde van de beoordeling beschikbaar waren en betrekking hebben op de datum in geding
(16 september 2020). De vertaling naar de beperkingen voor arbeid die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben gemaakt komt naar het oordeel overeen met de beperkingen die de verzekeringsarts van ICARA heeft vastgesteld. Zowel uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv als uit het advies van ICARA volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de werkneemster op die datum nog wel in staat is om werkzaamheden te verrichten. De stelling van eiseres dat de werkneemster niet kan functioneren zonder intensieve begeleiding volgt niet uit de beschikbare medische informatie en het advies van ICARA, waarin is vermeld dat de werkneemster is aangewezen op eenvoudig gestructureerde werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek op een zorgvuldige manier uitgevoerd omdat de werkneemster op
21 augustus 2020 telefonisch is gesproken door de verzekeringsarts, op 18 maart 2021 op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geweest en informatie uit de behandelend sector is betrokken in het medisch oordeel. Op de zitting heeft de echtgenoot van de werkneemster uitgelegd dat het steeds slechter gaat met zijn vrouw en dat zij zichzelf overschat. De rechtbank vindt het heel verdrietig om te horen dat het slechter gaat met de werkneemster. Alleen dat leidt in deze zaak niet tot een andere conclusie. Duidelijk is dat er sprake is van een progressieve aandoening, waardoor de beperkingen ten aanzien van functioneren zullen toenemen. De rechtbank heeft uit de hiervoor beschreven medische stukken niet de overtuiging gekregen dat de verzekeringsartsen van het Uwv een verkeerd beeld van de werkneemster hebben gekregen met betrekking tot haar mogelijkheden op
16 september 2020.
Arbeidsdeskundige beoordeling
16. De arbeidskundige beoordeling is daarom terecht gebaseerd op de functionele mogelijkhedenlijst van 18 maart 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Tegen de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de werkneemster op 16 september 2020 niet in staat zou zijn geweest de geduide functies te verrichten. De rechtbank twijfelt daarom niet aan de arbeidskundige beoordeling, dat de werkneemster op de 16 september 2020 niet volledig arbeidsongeschikt is.

Conclusie

17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 26 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.