ECLI:NL:RBMNE:2022:4102

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
22/2528
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang; bob ingetrokken door verweerder

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 september 2022, is het beroep van eiser tegen de Belastingdienst / Toeslagen behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de Belastingdienst, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser had op 1 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend, maar de Belastingdienst had niet tijdig beslist. De rechtbank legt uit dat een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen voordat hij in beroep kan gaan. Eiser heeft dit correct gedaan, maar de rechtbank constateert dat de Belastingdienst te laat heeft beslist.

De rechtbank stelt vast dat de dwangsom die de Belastingdienst moet betalen voor het te laat nemen van een besluit, niet in een formeel besluit is vastgelegd. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,- en bepaalt dat de Belastingdienst binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank verleent de Belastingdienst een termijn van twaalf weken om dit besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om hiervan af te wijken in bijzondere gevallen. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Omdat het beroep gegrond is, heeft eiser recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de Belastingdienst moet worden betaald. De rechtbank kent een bedrag van € 379,50 toe voor de proceskosten en bepaalt dat het griffierecht van € 50,- ook door de Belastingdienst aan eiser moet worden betaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

de Belastingdienst / Toeslagen, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 1 januari 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1] Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. [2]
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiser en dat eiser verweerder op de juiste manier in gebreke heeft gesteld. Als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. [3] De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
4. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom weliswaar vastgesteld, maar niet vastgelegd in een besluit. Omdat eiser daar in zijn beroepschrift wel om heeft verzocht, zal de rechtbank in deze uitspraak alsnog de dwangsom vast stellen op het maximale bedrag van
€ 1.442,-.
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De termijn voor het nemen van een besluit is twee weken na de dag dat deze uitspraak wordt verzonden. [5] De bestuursrechter kan in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit. [6]
6. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift van
3 augustus 2022 gevraagd om een termijn van twaalf weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling dat verweerder hierover binnenkrijgt. Dit heeft ook geleid tot een groot aantal bezwaarschriften. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat op grond van artikel 49e Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) is ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 Awb. Deze commissie brengt advies uit aan verweerder. De commissie bestaat uit onafhankelijke deskundigen. Het bestuursorgaan neemt niet eerder een besluit dan nadat de BAC haar advies heeft gegeven. Voorafgaand aan het advies vindt er op uitnodiging van de BAC een hoorzitting plaats, waarbij zowel eiser, als hij het op prijs stelt, zijn gemachtigde, als een vertegenwoordiger van Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UTH) aanwezig is. De stukken van het geding zijn reeds of worden op zeer korte termijn aan de BAC gezonden. Zij verzendt deze vervolgens aan eiser. Op het moment van schrijven van het verweerschrift is nog niet bekend wanneer een hoorzitting door de BAC zal worden gepland. Nadat een hoorzitting heeft plaatsgevonden, heeft de BAC in de regel vier weken nodig om haar advies uit te brengen. Het nemen van het besluit op het bezwaarschrift naar aanleiding van het advies vergt veelal nog eens twee weken. Deze termijn hangt mede samen met de nog vereiste goedkeuring inzake de berekening van de vergoeding en de verzending via het toeslagen verstrekkingensysteem, die een week extra vraagt. Gelet op het grote aantal aanvragen is er een vertraging in de afhandeling ontstaan, waardoor verweerder om een termijn van twaalf weken verzoekt.
7. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
8. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 26 oktober 2022 een besluit moet nemen.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Het beroep is kennelijk gegrond.
11. Omdat het beroep gegrond is betekent dat ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op om uiterlijk 26 oktober 2022 een besluit bekend te maken
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres;
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3.Artikel 4:17 van de Awb.
4.Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.