In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent, die werd beschuldigd van meineed en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de meineed oordeelde de rechtbank dat er geen opzet was op het afleggen van een valse verklaring. De verdachte had verklaard dat hij aangever enkele trappen had gegeven, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet opzettelijk onjuist was, gezien de omstandigheden waaronder de verklaring was afgelegd. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte geloofwaardig, vooral omdat het verschil tussen de verklaring en de camerabeelden minimaal was.
Wat betreft de beschuldiging van mishandeling, oordeelde de rechtbank dat de verdachte handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De rechtbank overwoog dat de politieagent bevoegd was om geweld te gebruiken, mits dit voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De verdachte had aangever gewaarschuwd en had geprobeerd de situatie onder controle te krijgen, maar de rechtbank vond dat het toegepaste geweld niet disproportioneel was, gezien de gespannen situatie en het provocerende gedrag van de aangever. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de verdachte van de mishandeling werd vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot.