ECLI:NL:RBMNE:2022:41

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
16/087426-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van meineed en mishandeling door politieagent in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent, die werd beschuldigd van meineed en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de meineed oordeelde de rechtbank dat er geen opzet was op het afleggen van een valse verklaring. De verdachte had verklaard dat hij aangever enkele trappen had gegeven, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet opzettelijk onjuist was, gezien de omstandigheden waaronder de verklaring was afgelegd. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte geloofwaardig, vooral omdat het verschil tussen de verklaring en de camerabeelden minimaal was.

Wat betreft de beschuldiging van mishandeling, oordeelde de rechtbank dat de verdachte handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De rechtbank overwoog dat de politieagent bevoegd was om geweld te gebruiken, mits dit voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De verdachte had aangever gewaarschuwd en had geprobeerd de situatie onder controle te krijgen, maar de rechtbank vond dat het toegepaste geweld niet disproportioneel was, gezien de gespannen situatie en het provocerende gedrag van de aangever. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de verdachte van de mishandeling werd vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/087426-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.B. Okhuijsen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.B. Oosterhof, advocaat te Oosterbeek, alsmede mr. A.B. Kardes, advocaat te Breukelen (UT), namens de benadeelde partij [aangever] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 25 april 2020 in Hilversum meineed heeft gepleegd door in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van aanhouding schriftelijk een valse verklaring onder ede af te leggen, te weten “Ik heb hem daarop enkele trappen met mijn voet tegen zijn benen gegeven”, tegen en ten nadele van [aangever] ;
feit 2:
op 25 april 2020 in Hilversum [aangever] heeft mishandeld door meermalen voornoemde [aangever] tegen zijn (onder)lichaam te trappen/schoppen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Voor feit 1 geldt primair dat niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde passage in strijd met de waarheid is. Ook geldt dat niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde passage “ten nadele” van aangever is. Aangever is immers vervolgd voor belediging en niet voor mishandeling of wederspannigheid. Subsidiair geldt dat verdachte geen opzet had op het afleggen van een valse verklaring.
  • Voor feit 2 geldt primair dat het door verdachte toegepaste geweld rechtmatig is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Subsidiair geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier volgt dat verdachte op 25 april 2020 een proces-verbaal van aanhouding heeft opgemaakt met betrekking tot de aanhouding van aangever. In het proces-verbaal heeft verdachte verklaard dat hij aangever enkele trappen met zijn voet tegen zijn benen heeft gegeven. De aanhouding van aangever is gefilmd door een omstander. Op de beelden is te zien dat verdachte aangever tijdens zijn aanhouding een trap geeft ter hoogte van de billen / bovenbenen van aangever. Een aantal seconden later geeft verdachte aangever een knietje ter hoogte van het bovenbeen van aangever. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de ten laste gelegde passage in zoverre onjuist is dat verdachte aangever niet enkele trappen maar een trap en een knietje heeft gegeven en dat de trap niet enkel terechtkwam op de benen, maar ook op de billen van aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de onjuistheid opzettelijk heeft vermeld. Ter terechtzitting is door en namens verdachte verklaard dat verdachte naar eer en geweten zijn beleving op dat moment heeft opgeschreven. Omdat verdachte zich toen niet voor de geest kon halen waar hij het slachtoffer geraakt had, heeft hij gekozen voor de ten laste gelegde passage. Verdachte heeft derhalve geen opzet gehad op het vermelden van onjuistheden in zijn proces-verbaal, zo stelt hij.
Gelet op het voornoemde minieme verschil tussen de verklaring van verdachte zoals opgenomen in het proces-verbaal en de feitelijke gang van zaken zoals die volgt uit de camerabeelden, acht de rechtbank deze verklaring van verdachte geloofwaardig. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat het opzet van verdachte ten tijde van schrijven van zijn proces-verbaal was gericht op het afleggen van een valse verklaring onder ede tegen en ten nadele van aangever. Ten overvloede merkt de rechtbank daarbij op dat ook niet is gebleken dat deze onjuistheid van de passage ten nadele van aangever is geweest..
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit artikel 7 van de Politiewet 2012 volgt dat een ambtenaar van de politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken als dat geweld voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Aan de toepassing van het geweld gaat indien mogelijk een waarschuwing vooraf. Bij de beoordeling van opsporingshandelingen van politieagenten in functie moet vooropgesteld worden dat terughoudendheid dient te worden betracht. De rechter mag niet, achteraf oordelend, haar eigen beoordeling in de plaats stellen van een politieagent in de hitte van de strijd. Beoordeeld dient te worden of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet, niet of de politieagent redelijkerwijs een andere keuze had kunnen of zelfs had moeten maken.
Uit de stukken in het dossier en de behandeling ter terechtzitting volgt dat verdachte op
25 april 2020 met zijn collega een voertuig met vier personen, waaronder aangever, staande houdt ter controle van de naleving van de op dat moment nieuwe regels in het kader van de coronacrisis. Bij de staandehouding is er sprake van een gespannen sfeer. Aangever vertoont daarbij provocerend gedrag en ook beledigt hij verdachte. Verdachte geeft aangever hiervoor een waarschuwing en wanneer aangever hem opnieuw beledigt, gaat verdachte over tot aanhouding van aangever. Aangever werkt niet mee aan zijn aanhouding en wil weglopen. Nadat verdachte aangever vastpakt, rukt aangever zich krachtig los. Daarop kiest verdachte ervoor om pepperspray in te zetten teneinde aangever onder controle te krijgen. Na het toepassen van de pepperspray geeft verdachte aangever meerdere keren de opdracht om op zijn knieën op de grond te gaan zitten. Aangever voldoet hier niet aan waarop verdachte hem een trap tegen zijn billen geeft. Vervolgens geeft verdachte aangever nogmaals meerdere keren de opdracht om op zijn knieën te gaan zitten, waar aangever wederom niet aan voldoet. Hierop geeft verdachte aangever een knie tegen zijn bovenbeen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij, gelet op het gedrag van aangever, geen andere manier zag om aangever aan te houden. Omdat hij alleen met zijn collega ter plaatse was, wilde verdachte de aanhouding, conform zijn instructie, met snelheid doorzetten en zodoende het risico op escalatie verkleinen. Zijn collega stond immers in haar eentje de aanhouding af te schermen van de drie overige inzittenden van het voertuig. Dat gegeven maakte eveneens dat verdachte het te risicovol vond om na het gebruik van de pepperspray te trachten aangever fysiek op zijn knieën te krijgen. Bovendien zou verdachte in dat geval een risico lopen ‘besmet’ te worden door de pepperspray die hij eerder op het gezicht van aangever had gespoten. Daar komt nog bij dat dit incident speelde aan de begintijd van corona en verdachte ook om die reden, namelijk angst voor besmetting, aangever niet fysiek wilde aanhouden. Verdachte heeft er daarom voor gekozen om aangever de opdracht te geven om op zijn knieën te zitten en nadat hij zag dat aangever hier niet aan voldeed, aangever door middel van een trap en een knie erop te attenderen dat de opdracht voor hem bedoeld is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen onder deze omstandigheden heeft voldaan aan de eis van subsidiariteit.
Ten aanzien van de proportionaliteit overweegt de rechtbank het volgende. Het toegepaste geweld is naar het oordeel van de rechtbank relatief fors in verhouding tot de situatie waarin verdachte zich bevond. Hoewel verdachte heeft verklaard aangever niet hard te hebben geschopt, lijkt uit de camerabeelden een ander beeld naar voren te komen. Bovendien kan de rechtbank zich daarbij niet aan de indruk onttrekken dat enige emotie bij verdachte bij dit handelen een rol heeft gespeeld. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit het feit dat verdachte daarvoor tegen aangever heeft gezegd: “op de grond klootzak”. Daar komt bij dat verdachte aangever weinig kans heeft gegeven om aan de opdracht te voldoen. Na het ‘pepperen’ van aangever volgen de trap en het knietje elkaar snel op. Verdachte heeft aangever hierbij ook niet gewaarschuwd voordat hij dit geweld gebruikte.
Zoals hiervoor al benoemd dient de rechtbank echter enige terughoudendheid te betrachten bij het beoordelen van situaties als de onderhavige, waarin de politie moet optreden in stressvolle situaties. Gelet op de hiervoor gegeven toelichting en situatieschets zoals verdachte die heeft gegeven en zoals die eveneens blijkt uit het dossier, is de rechtbank daarom van oordeel dat het handelen van verdachte – hoewel het tegen de randen aan schuurt – niet disproportioneel was.
Het voorgaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en dat het door hem toegepaste geweld de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet heeft overschreden. Dat neemt de wederrechtelijkheid van de gedraging weg, zodat de ten laste gelegde mishandeling niet bewezen kan worden verklaard.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangever]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.947,68. Dit bedrag bestaat uit € 1.647,68 materiële schade en € 1.300,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op zijn verweer om verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman betwist dat er sprake is van letsel en van causaal verband tussen de ten laste gelegde gedragingen en het door de benadeelde partij gestelde letsel en heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Meest subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de schadevergoedingsverplichting te verminderen tot een redelijk bedrag en vervolgens rekening te houden met de eigen schuld van de benadeelde partij.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. H. den Haan en V.C. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van mr. mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2021.
Mr. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde
en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van [aangever] op 28 april 2020, schriftelijk, persoonlijk of door een bijzondere daartoe gemachtigde opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd, te weten: "...Ik heb hem daarop enkele trappen met mijn voet tegen zijn benen
gegeven", terwijl voornoemde verklaring werd afgelegd in de strafzaak met parketnummer
16/087426-21 tegen en ten nadele van [aangever] voornoemd, die in voornoemde strafzaak verdachte was;
2
hij op of omstreeks 25 april 2020 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [aangever] heeft mishandeld, door meermalen, althans eenmaal voornoemde [aangever] tegen zijn (onder)lichaam te trappen/schoppen, waardoor deze pijn en/of letsel heeft ondervonden.