ECLI:NL:RBMNE:2022:4095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
9906026
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens afbreken onderhandelingen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en een besloten vennootschap. De verzoekster, die als receptioniste werkzaam was, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 31 maart 2022. De werkgever had eerder aangegeven dat er bij een tussentijdse beoordeling de mogelijkheid voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd besproken zou worden. Echter, de werkgever heeft de onderhandelingen over een contract voor onbepaalde tijd afgebroken, wat de verzoekster in strijd met de goede trouw achtte. De verzoekster vorderde vernietiging van de opzegging van haar arbeidsovereenkomst, betaling van salaris en vakantiebijslag, en wedertewerkstelling. De werkgever voerde verweer en stelde dat er geen toezeggingen waren gedaan die de verzoekster rechten konden geven.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende rekening had gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de verzoekster en dat het afbreken van de onderhandelingen in strijd met de goede trouw was. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst niet voor onbepaalde tijd was gesloten, maar dat de verzoekster recht had op schadevergoeding voor het positieve contractsbelang, omdat de onderhandelingen in een vergevorderd stadium waren. Uiteindelijk werd de werkgever veroordeeld tot betaling van € 20.000 aan de verzoekster, en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9906026 UE VERZ 22-163 JPd/45024
Beschikking van 12 oktober 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. C.C.M.M. Daniels.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] (met vijf bijlagen), ter griffie ingekomen op 31 mei 2022;
- het verweerschrift van [verweerster] (met 10 bijlagen) van 9 september 2022, met voorwaardelijk tegenverzoek.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2022. Mevrouw [verzoekster] was aanwezig, bijgestaan door mr. N.F.J. Sijstermans. Namens [verweerster] was mevrouw [A] aanwezig, bijgestaan door mr. C.C.M.M. Daniëls. Partijen hebben antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter en hun standpunten toegelicht. Beide gemachtigden hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar het in deze zaak over gaat

2.1.
[verzoekster] is op 1 april 2019 als receptioniste in dienst getreden van [onderneming] (de rechtsvoorgangster van [verweerster] ) voor 40 uur per week, op basis van een contract van één jaar.
2.2.
[verweerster] heeft [verzoekster] in april 2020 bericht dat bij de tussentijdse beoordeling de mogelijkheid voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd besproken zal worden. Op 4 juni 2020 heeft de tussentijdse beoordeling plaatsgevonden. Daar is een schriftelijk verslag van gemaakt.
2.3.
Op 7 april 2021 heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst met nog één jaar verlengd. [verzoekster] is per 7 mei 2021 met zwangerschapsverlof gegaan. Op 27 augustus 2021 heeft [verzoekster] zich ziek gemeld.
2.4.
[verweerster] heeft op 22 februari 2022 [verzoekster] bericht dat haar arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en het per 31 maart 2022 van rechtswege zal eindigen.

3.Het verzoek van [verzoekster]

3.1.
verzoekt vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en veroordeling van [verweerster] om het salaris met vakantiebijslag en overige emolumenten te betalen vanaf 31 maart 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd en veroordeling van [verweerster] tot wedertewerkstelling althans het starten van re-integratiewerkzaamheden als de bedrijfsarts dat mogelijk acht, op straffe van een dwangsom. Voor het geval de arbeidsovereenkomst per 31 maart 2022 rechtsgeldig is beëindigd, verzoekt [verzoekster] , na eisvermeerdering, betaling van een vergoeding van € 20.000. [verzoekster] vordert in beide gevallen veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat [verweerster] heeft toegezegd een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden en dat [verweerster] die had moeten nakomen. Het niet nakomen van die toezegging leidt er volgens [verzoekster] toe dat de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is geëindigd op 31 maart 2022. Omdat [verzoekster] niet heeft ingestemd met een opzegging maakt zij aanspraak op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Voor het geval de arbeidsovereenkomst niet voor onbepaalde tijd is verlengd, vraagt [verzoekster] een vergoeding van het daardoor misgelopen salaris. [verzoekster] mocht er, wegens hetgeen tijdens de tussentijdse beoordeling is besproken, van uitgaan dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten is.

4.Het verweer van [verweerster] en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] met als conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. [verweerster] heeft aangevoerd dat in de tussentijdse evaluatie geen toezeggingen zijn gedaan waaraan [verzoekster] rechten kan ontlenen. De opmerking in de tussentijdse evaluatie is geen duidelijke en onvoorwaardelijke toezegging voor een contract voor onbepaalde tijd. Als een dergelijke toezegging wel is gedaan, dan is [verweerster] daarop tijdig teruggekomen.
4.2.
[verweerster] heeft ook een zelfstandig tegenverzoek ingesteld. Onder de voorwaarde dat het verzoek van [verzoekster] tot wedertewerkstelling wordt toegewezen, verzoekt [verweerster] veroordeling van [verzoekster] om de transitievergoeding van € 2.814,48 terug te betalen.

5.De beoordeling van de verzoeken

5.1.
De centrale vraag in deze procedure is of tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Ter zitting heeft [verzoekster] uitvoerig verklaard over wat partijen hebben besproken over de duur van de arbeidsovereenkomst bij indiensttreding en bij de tussentijdse evaluatie (het
mid-year-review). [verweerster] heeft deze verklaringen ter zitting niet weersproken; namens [verweerster] was er niemand naar de zitting gekomen die daarover kon verklaren. Uit een en ander heeft de kantonrechter het volgende afgeleid.
5.2.
Een
recruiterheeft [verzoekster] in contact gebracht met [onderneming] (de rechtsvoorganger van [verweerster] ). [verzoekster] heeft in de sollicitatiegesprekken benadrukt een contract voor onbepaalde tijd te willen. Zij was op dat moment namelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en wilde die zekerheid behouden. [onderneming] heeft vervolgens bij [verzoekster] aangegeven dat het gebruikelijk is dat eerst een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangeboden en daarna bij goed functioneren een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen hebben dus eerst een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. De rechtsopvolgster [verweerster] heeft de mogelijkheid van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd onderkend door, op verzoek van [verzoekster] , in de brief van 6 april 2020 op te nemen dat dat onderwerp in het gesprek van 4 juni 2020 zal worden besproken. [verweerster] schrijft in die brief:
“We hereby would like to inform you that during your mid-year review in July 2020, there will be an opportunity to discuss with your manager about whether your contract will be turned into an indefinite contract after the current contract ends on the 31 of March 2021”. De manager (de heer [B] ) van [verzoekster] spreekt in de tussentijdse evaluatie uit dat [verzoekster] haar functie goed vervult en bij het einde van het huidige contract voor bepaalde tijd een contract voor onbepaalde tijd zal krijgen. [B] heeft te kennen gegeven dat de functie van [verzoekster] belangrijk was maar dat het huidige contract niet opengebroken kon worden, zo heeft [verzoekster] ter zitting verklaard en dat heeft [verweerster] niet weersproken. Deze toezegging van de manager is vastgelegd in een schriftelijke verslag zodat daarop bij het einde van het contract op teruggevallen kon worden. In het verslag staat onder andere het volgende: “
[B (voornaam)] indicated that the ambition for a new role and task is very good, however it is not the goal to find a new role and position. The task of receptionist is the main focus and also the reason to give [verzoekster (voornaam)] an indefinite contract after this contract which ends at 31 march 2021. Of course we will investigate if there are task within HR / communication which can be handled by [verzoekster (voornaam)] and therefore she can expand her knowledge and responsibilities.”
5.3.
Na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, krijgt [verzoekster] in maart 2021 opnieuw een contract van één jaar aangeboden. [verzoekster] heeft daartegen bezwaar gemaakt en aangevoerd recht te hebben op een contract voor onbepaalde tijd, zo volgt uit twee schriftelijke verklaringen van de heer [B] en de heer [C] . De heer [B] verklaart dat vanuit de holding een stop was gezet op het verstrekken van contracten voor onbepaalde tijd. Uiteindelijk heeft [verweerster] aangezegd de arbeidsovereenkomst niet te zullen verlengen voor onbepaalde tijd.
5.4.
De toezegging van de heer [B] van een contract voor onbepaalde tijd is dus niet in een arbeidsovereenkomst vastgelegd waardoor die niet tot stand is gekomen. [verweerster] heeft geen aanbod gedaan dat [verzoekster] heeft aanvaard. Gelet op in 5.2 geschetste omstandigheden en meer in het specifiek de door [B] uitgesproken intentie in de tussentijdse evaluatie mocht [verzoekster] er echter wel op vertrouwen dat dit contract uit de onderhandelingen zou volgen. Omdat de onderhandelingen over een overeenkomst voor onbepaalde tijd in een zodanig stadium waren gekomen, moet het afbreken van die onderhandelingen onder de gegeven omstandigheden als in strijd met de goede trouw worden geacht. Partijen moeten rekening houden met elkaars gerechtvaardigde belangen en [verweerster] heeft onvoldoende rekening gehouden met het belang van [verzoekster] bij een vast contract dat zij voorafgaand aan haar indiensttreding en tijdens het dienstverband steeds heeft benadrukt en bovendien de verwachting gewekt dat haar verzoek en belang gehonoreerd zou worden. Het verweer van [verweerster] dat [verzoekster] niet op de verklaringen van [B] mocht afgaan omdat hij als manager niet bevoegd was om contracten voor onbepaalde tijd aan te bieden gaat niet op. [verweerster] heeft niet onderbouwd dat [B] daartoe niet bevoegd was, noch dat [verzoekster] dat wist. Het stond [verweerster] niet meer vrij om de onderhandelingen zomaar af te breken. Omdat [verweerster] dat toch heeft gedaan, ontstaat voor haar in beginsel de verplichting om de door [verzoekster] gederfde inkomsten (het positieve contractsbelang) te vergoeden.
5.5.
Echter, onvoorziene omstandigheden kunnen het afbreken van de onderhandelingen rechtvaardigen (zie HR 12 augustus 2005,
NJ2005/46). De kantonrechter begrijpt dat [verweerster] stelt terug te mogen komen op haar toezegging en de onderhandelingen af te breken doordat een COVID-pandemie is ontstaan en het onzeker was of de functie van receptioniste wegens de teruglopende bezoekers zou blijven bestaan. Dit verweer kan niet slagen. De brief van 6 april 2020 en de tussentijdse evaluatie van 4 juni 2020 (momenten dat het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt) hebben plaatsgevonden ruim nadat overheidsmaatregelen ter beperking van verspreiding van het coronavirus waren genomen. [verweerster] was ten tijde van de tussentijdse evaluatie dus al hoogte van de impact van de coronapandemie op haar bedrijfsvoering. Daarnaast heeft [verweerster] niet onderbouwd dat de functie van [verzoekster] op dit moment ook daadwerkelijk is komen te vervallen of op korte termijn zal komen te vervallen. Ter zitting heeft [verweerster] verklaard dat op de stoel van [verzoekster] momenteel geen receptionist maar een
officemanagerzit die de gasten ontvangt maar ook andere werkzaamheden verricht waaronder het bieden van ondersteuning bij evenementen. Maar [verzoekster] heeft op haar beurt toegelicht dat zij ook dergelijke ondersteunende werkzaamheden verrichtte. Zij had bovendien de ambitie om meer te doen. Van [verweerster] had dus mogen worden verwacht dat zij beter dan zij heeft gedaan, had onderbouwd dat er geen mogelijkheden waren [verzoekster] weer te werk te stellen binnen de toezeggingen die haar waren gedaan.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst niet voor onbepaalde tijd is gesloten en de arbeidsovereenkomst, na correcte aanzegging van [verweerster] , rechtsgeldig is geëindigd op 31 maart 2022. Het verzoek tot vernietiging van de opzegging, de wedertewerkstelling en de nevenvorderingen zullen dan ook afgewezen worden. Omdat de onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wel in een zodanig stadium zijn gekomen dat het afbreken daarvan in de omstandigheden van het geval in strijd met de goede trouw moet worden geacht, is [verweerster] verplicht om het positieve contractsbelang te compenseren dat [verzoekster] daardoor mist. [verweerster] heeft immers onvoldoende onderbouwd dat zij wegens onvoorziene omstandigheden de onderhandelingen mocht afbreken. Ter zitting zijn partijen het eens geworden over een door [verweerster] aan [verzoekster] te betalen vergoeding van € 20.000. [verweerster] zal conform die afspraak worden veroordeeld tot betaling van € 20.000.
5.7.
Ter zitting zijn partijen het eens geworden dat beide partijen de eigen kosten betalen. Die zullen dan ook gecompenseerd worden.
5.8.
Omdat het verzoek tot wedertewerkstelling van [verzoekster] wordt afgewezen, treedt de voorwaarde voor het tegenverzoek niet in en zal die niet besproken worden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een schadevergoeding van € 20.000 te betalen,
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.