ECLI:NL:RBMNE:2022:4093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
16/330755-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met handel en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het handelen in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 in Lelystad en Hilversum heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte heeft in deze periode samen met anderen cocaïne en heroïne verhandeld en op 8 december 2021 was hij in het bezit van 6,84 gram heroïne en 0,82 gram cocaïne. De rechtbank heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de verdachte gedeeltelijk is vrijgesproken van het dealen in de periode van 20 oktober 2021 tot 1 december 2021, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze periode.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn rol binnen de organisatie als 'loopjongen', en het reclasseringsrapport dat pleitte voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen verdovende middelen en andere voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/330755-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 maart 2022, 7 juni 2022 en 27 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp, van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Schwab, advocaat te Amsterdam, en van hetgeen A.J. Buwalda, medewerker SAVE Jeugdbescherming, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 in Lelystad en/of Hilversum heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
feit 2
in de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 in Lelystad en/of Hilversum samen met een of meer anderen heeft gedeald in cocaïne en/of heroïne;
feit 3
op 8 december 2021 in Hilversum 6,84 gram heroïne en/of 0,82 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat zij zich met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op het standpunt heeft gesteld dat een kortere periode bewezen moet worden verklaard, namelijk vanaf 25 juli 2021 en met een stop tussen 20 oktober 2021 tot 1 december 2021. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het door verdachte gebruikte telefoonnummer pas vanaf 25 juli 2021 in beeld komt. Voorts heeft verdachte een pauze genomen vanaf het moment dat de politie op 20 oktober 2021 door getuige [getuige] was getipt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
Deze feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 27 september 2022;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage door verbalisant [verbalisant 1] van 28 oktober 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage door verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 9 december 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [3]
- de kennisgeving van inbeslagneming van 8 december 2021; [4]
- de kennisgeving van inbeslagneming van 8 december 2021; [5]
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met bijlagen door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] van 13 december 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [6]
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige door [getuige] van 10 december 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [7]
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 7] van 30 december 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [8]
- De kennisgeving van inbeslagneming van 8 december 2021; [9]
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 8] van 24 december 2021, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland. [10]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Bewijsoverweging voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaring van verdachte, de chatgesprekken die op de telefoon van verdachte (iPhone 11) zijn aangetroffen en de getuigenverklaring van [getuige] kan worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende de ten laste gelegde periode heeft beziggehouden met de handel in harddrugs. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte werd aangestuurd door ‘ [naam] ’. Verdachte ontvangt door middel van een chatgesprek met [naam] op 25 juli 2021 een nieuw telefoonnummer van [naam] . Uit dit gesprek blijkt dat verdachte dus ook voor 25 juli 2021 contact met [naam] heeft gehad. Ook blijkt uit de korte gesprekken dat verdachte bekend was met de gang van zaken en de gebruikte termen. Daarnaast zoekt de rechtbank aansluiting bij hetgeen [getuige] heeft verklaard. [getuige] heeft namelijk in december 2021 verklaard dat verdachte zes maanden lang drugs aan hem heeft verkocht. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en in harddrugs heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte wel partieel vrijspreken van het dealen in de periode 20 oktober 2021 tot 1 december 2021. Het dossier bevat geen bewijs van deals in die periode en de verklaring van verdachte dat hij in die periode was gestopt, omdat de politie over hem was getipt, is voldoende aannemelijk geworden. Dat verdachte in die periode niet dealde, betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat hij in die periode geen deel meer uitmaakte van de criminele organisatie.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 te Lelystad en Hilversum heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere): verdachte, [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet;
2
in de periode van 1 juli 2021 tot en met 19 oktober 2021 en van 1 december 2021 tot en met 8 december 2021 te Lelystad en Hilversum tezamen en in vereniging met een of meer anderen telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne en heroïne
- zijnde cocaïne en heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op 8 december 2021 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,84 gram heroïne en 0,82 gram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid en vierde lid van de Opiumwet;
feit 2
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is er bij de strafeis van uitgegaan dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 3 maart 2022. Nu het niet mogelijk is om de middelencontrole door de jeugdreclassering te laten uitvoeren, kan dit door de volwassenreclassering worden uitgevoerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. De raadsvrouw heeft de rechtbank voorts verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de geringe rol van verdachte. Verdachte is niet het grote brein hierachter, maar een loopjongen. Ook heeft zij verzocht rekening te houden met de relatief beperkte omvang en organisatiegraad van de organisatie. Verder heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk (1) de jonge leeftijd van verdachte, (2) dat hij drie maanden lang in een volwassen inrichting heeft vastgezeten en daarvan onder de indruk is geweest, (3) dat er geen sprake is van recidive, (4) dat hij in maart bij De Waag is aangemeld en (5) zijn proceshouding. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en heeft spijt van zijn daden. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank daarom verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie die gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven 18 en 19 jaar, zodat uitgangspunt is dat het commune strafrecht dient te worden toegepast. De rechtbank kan echter besluiten voor jong volwassenen met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
In het reclasseringsadvies van 3 maart 2022 wordt geadviseerd om het
jeugdstrafrechttoe te passen. De reclassering baseert dit op de (nog) beperkte handelingsvaardigheden van verdachte. Volgens de reclassering schat verdachte de risico’s van eigen handelen onvoldoende in, vertoont hij onzeker gedrag, is zijn zelfbeeld nog volop in ontwikkeling en laat hij zich gemakkelijk beïnvloeden door kennissen/vrienden waar hij tegenop kijkt. Daarnaast maakt hij onderdeel uit van een beschermend, ondersteunend gezin en lijkt hij ook - op momenten van bezinning zoals nu in de penitentiaire inrichting - ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door zijn ouders of andere volwassenen (zoals zijn broer of de reclassering). De grootste kans van slagen op gedragsverandering wordt volgens de reclassering gecreëerd door een pedagogisch klimaat gericht op zelfontplooiing, probleembesef, weerbaarheid, scholing/werk en bijsturing door eigen ouders en overige familie, waarmee gezinsgerichte hulpverlening wenselijk wordt geacht.
Gelet op het voormeld advies, de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, en al hetgeen overigens uit het dossier en ter zitting is gebleken over de ontwikkeling van verdachte zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vijf maanden schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Hij heeft zich in de context van deze organisatie schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs (cocaïne en heroïne) en het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. Harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid. De handel in drugs gaat veelal gepaard met verschillende vormen van ondermijnende criminaliteit en illegale geldstromen, waardoor de samenleving ernstig ontwricht raakt. Het gebruik van drugs brengt veelal ook overlast met zich. Door in harddrugs te handelen en deze aanwezig te hebben, heeft de verdachte deze ondermijning en overlast mede in stand gehouden. Hij heeft daarbij kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en bovendien geprofiteerd van de kwetsbaarheid van verslaafden. Ook indien verdachte niet de gehele periode constant heeft gedeald, heeft hij dit wel in een groot volume gedaan. Zoals uit zijn verklaring ter zitting blijkt, had hij tien tot twaalf klanten per dag.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank daarnaast rekening met het dat verdachte in nauwe samenwerking met anderen drugs heeft gedeald. De rechtbank houdt echter ook rekening met de rolverdeling binnen dit samenwerkingsverband, waarbij de rechtbank verdachte ziet als de ‘loopjongen’ van de organisatie en zijn aandeel dus relatief kleiner acht dan van degene die hem aanstuurde. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet in een jeugdinrichting, maar in een volwassen inrichting heeft vastgezeten.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 maart 2022 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 3 maart 2022. De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door jeugdreclassering, ambulante behandeling, contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] , meewerken aan middelencontrole en dagbesteding.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het verhandelen van harddrugs. Voor handel gedurende een periode van drie tot zes maanden geldt als oriëntatiepunt voor meerderjarige verdachten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voor minderjarige verdachten is er voor dit delict geen oriëntatiepunt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en duur van de door verdachte gepleegde feiten, een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur passend en geboden is. Met een vrijheidsstraf geeft de rechtbank ook een duidelijk signaal dat op het handelen in verdovende middelen met flinke straffen wordt gereageerd. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie ook reden om de jeugddetentie deels in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank houdt rekening met de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft verdachte openheid van zaken gegeven; een omstandigheid die de rechtbank in het voordeel van verdachte meeweegt. Wel acht de rechtbank het enigszins zorgelijk te noemen dat verdachte moeite lijkt te hebben met verminderen en stoppen met blowen. Het doel van de voorwaardelijke jeugddetentie is dan ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Om dit te bereiken vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht alles afwegende een jeugddetentie van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsrapport van 3 maart 2022 passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdovende middelen, de telefoon en het geld te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaren:
  • telefoontoestel (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918331, paars, merk: Apple);
  • geldbedrag ter hoogte van € 389,80 (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918273).
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer:
  • 5 stuks verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918291, hennep/wiet);
  • 8 stuks verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918266);
  • 44 stuks verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918265).
Met behulp van deze voorwerpen is het onder 3 bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
o meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE) en zich binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij SAVE op adres Haagbeukweg 149, 1318 MA Almere. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo lang en zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
o zich laat behandelen door forensische zorginstelling de Waag in Almere of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
o op geen enkele wijze - direct of indirect of digitaal - contact heeft of zoekt met medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [1995] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
o meewerkt aan controle van het gebruik van cocaïne en heroïne om het middelengebruik te onderzoeken en eventueel te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd en hoe lang het nodig wordt geacht;
o zich inspant om een zinvolle dagbesteding in de vorm van betaald werk en/of een opleiding te vinden en te behouden;
- waarbij SAVE opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
o telefoontoestel (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918331, paars, merk: Apple);
o geldbedrag ter hoogte van € 389,80 (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918273);
- onttrekt de volgende voorwerpen aan het verkeer:
o 5 stuks verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918291, hennep/wiet);
o 8 stuks verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918266);
o 44 stuks verdovende middelen (omschrijving: PL0900-2021342530-G2918265).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Hebly, voorzitter, mrs. H. den Haan en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
mr. Gerrits is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 te Lelystad en/of Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere): verdachte, [medeverdachte] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2021 tot en met 8 december 2021 te Lelystad en/of Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne en/of heroïne
- zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 8 december 2021 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,84 gram heroïne en/of 0,82 gram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 februari 2022, genummerd MD2R021130 (onderzoek: Musette), opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 203, 306 tot en met 311, 204 tot en met 305, 312 tot en met 361. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 73-81.
3.Pagina’s 93-103.
4.Pagina’s 317 en 318.
5.Pagina’s 319 en 320.
6.Pagina’s 195-203.
7.Pagina’s 146-150.
8.Pagina’s 218-228.
9.Pagina’s 326-328.
10.Pagina’s 231-243.