Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694). Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu eiser daarbij voldoende belang heeft.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit 2 door verweerder is genomen nadat op 1 mei 2022 de Wet open overheid (Woo) in werking is getreden. Verweerder heeft dan ook terecht het bestreden besluit 2 genomen met inachtneming van deze wet.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat niet valt in te zien waarom verweerder ten aanzien van een aantal documenten, passages en bijlagen heeft geoordeeld dat deze buiten de reikwijdte van eisers verzoek vallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder eisers verzoek aldus te beperkt heeft opgevat en ten onrechte niet heeft getoetst aan de weigeringsgronden (rechtsoverweging 8 van de tussenuitspraak). Over een aantal passages in de documenten 1, 2, 3, 4, 5 en 7 heeft verweerder in het bestreden besluit 2 geoordeeld dat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Ten aanzien van enkele passages in documenten 1, 4, 9, 10 en 18 heeft verweerder nader gemotiveerd wat maakt dat deze buiten de reikwijdte van eisers verzoek vallen.
Voor een groot aantal documenten had verweerder in bestreden besluit 1 geoordeeld dat deze buiten de reikwijdte van eisers verzoek vallen, omdat ze voor hem te raadplegen zijn op [website] .nl. De rechtbank heeft hierover in zijn tussenuitspraak geoordeeld dat deze redenering niet opgaat. Publicatie op de website [website] .nl, die alleen toegankelijk is voor advocaten en medewerkers van verweerder, raden van Orde en Raden en Hof van Discipline, is geen openbaarmaking in de zin van de Wob.
In het bestreden besluit 2 heeft verweerder een aantal van deze documenten (20, 87, 95, 103, 104, 106, 112, 122, 123, 124, 125, 126 en 127) alsnog openbaar gemaakt. De documenten 60, 88, 92, 99, 100, 101, 105, 110, 113, 117 en 118 heeft verweerder alsnog openbaar gemaakt met uitzondering van de persoonsgegevens. Een aantal van de documenten in deze categorie (92, 99, 100, 101, 105, 110, 113, 117 en 118) bevatten volgens verweerder passages die buiten de reikwijdte van eisers verzoek vallen.
Over de bijlagen bij document 42 en document 73 heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze zijn geweigerd. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder bijlage 1 bij document 42 alsnog openbaar gemaakt en over bijlagen 2 tot en met 6 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze buiten de reikwijdte van eisers verzoek vallen, omdat ze andere onderwerpen binnen het project ‘kwaliteit’ betreffen. Document 73 maakt verweerder in het bestreden besluit 2 alsnog gedeeltelijk openbaar. Voor een aantal passages in dit document beroept verweerder zich op de artikelen 5.1, tweede lid, onder i en 5.2, eerste lid, van de Woo.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen dan aan het belang van eiser bij openbaarmaking van deze gegevens. De geheimhouding van deze gegevens heeft de rechtbank in de tussenuitspraak gerechtvaardigd geacht. De rechtbank oordeelt nu dat dit ook geldt voor de persoonsgegevens die verweerder bij het bestreden besluit 2 heeft geheim gehouden.
Passages die buiten de reikwijdte van eisers verzoek vallen
Samenvattend heeft verweerder geoordeeld dat de documenten 1, 4, 9, 10, 18, de bijlagen 2 tot en met 6 van document 42, 92, 99, 100, 101, 105, 110, 113, 117, 118 passages bevatten die buiten de reikwijdte van het verzoek van eiser vallen. De rechtbank volgt verweerder hierin, behalve voor één passage in document 105 en de bijlagen 2 tot en met 6 van document 42. In document 105 gaat de passage tussen randnummers 892 en 895 over de kwaliteitstoetsen. Die passage valt dus niet buiten de reikwijdte van eisers verzoek.
Over de bijlagen 2 tot en met 6 bij document 42 overweegt de rechtbank dat niet in te zien valt dat verweerder in het bestreden besluit 2 heeft overwogen dat deze documenten buiten de reikwijdte van het verzoek vallen, terwijl daarvan bij het bestreden besluit 1 geen sprake was. Deze bijlagen vallen niet buiten de reikwijdte van eisers verzoek. Verweerder zal daarover dan ook opnieuw een besluit moeten nemen waarbij hij ofwel de bedoelde passage respectievelijk bijlagen openbaar maakt, ofwel toepassing geeft aan één van de weigeringsgronden, een en ander met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen in deze uitspraak en de tussenuitspraak.
Weigeringsgrond: persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 5.2 van de Woo)
Zoals hiervoor al overwogen heeft verweerder het bestreden besluit 2 terecht genomen met inachtneming van de Woo. De rechtbank stelt vast dat de definitie van een
persoonlijke beleidsopvattingin artikel 5.2 is aangescherpt ten opzichte van de definitie hiervan in de Wob. Volgens de Woo wordt onder persoonlijke beleidsopvattingen verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. Onder de Woo zijn dus niet langer alleen feiten, maar ook prognoses en (gevolgen van) beleidsalternatieven of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter expliciet uitgezonderd als persoonlijke beleidsopvatting. Er kan dus sprake zijn van ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad die geheel of gedeeltelijk openbaar gemaakt moeten worden, omdat zij niet als persoonlijke beleidsopvatting hebben te gelden vanwege de daarin vervatte feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever hiermee een minder ruime toepassing van de weigeringsgrond ‘persoonlijke beleidsopvatting’ en meer transparantie van het handelen van de overheid voor ogen heeft gestaan.Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank gekeken naar de passages die verweerder als persoonlijke beleidsopvatting heeft betiteld.
12. Aan de weigering van passages in document 73 en een handgeschreven aantekening in document 97 heeft verweerder naast artikel 5.2, eerste lid, ook artikel 5.1, tweede lid, onder i, ten grondslag gelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat openbaarmaking van deze passages de goede samenwerking tussen verweerder en het ministerie van Justitie en Veiligheid onder druk kan zetten. Bij openbaarmaking zullen betrokken medewerkers en organisaties zich in de toekomst namelijk minder vrij voelen om hun gedachten uit te wisselen of om informatie, input te vragen, hetgeen van invloed kan zijn op het goed functioneren van beide partijen.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering de weigering tot openbaarmaking niet kan dragen. De omstandigheid dat (kennelijk) sprake is van een gedachtewisseling tussen verweerder en een departement is op zichzelf niet voldoende om de weigering tot openbaarmaking te rechtvaardigen. Daarvoor moet verweerder uitleggen wat maakt dat het openbaar maken van de informatie zodanig schadelijk is voor het functioneren van de overheid dat dit het belang van openbaarheid overtreft. Daarbij kan tijdverloop een rol spelen.
14. De rechtbank concludeert dat verweerder de weigering tot openbaarmaking op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder zal de passages die hij geweigerd heeft op deze grond alsnog openbaar moeten maken dan wel nader moeten motiveren wat maakt dat het belang van een goed functionerende overheid zich tegen openbaarmaking verzet.
Conclusie
15. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak en gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep tegen zowel bestreden besluit 1 als 2 gegrond vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, en de voor beide uitspraken relevante bepalingen uit de Wob respectievelijk de Woo. Hoewel de rechtbank zou kunnen volstaan met een gedeeltelijke vernietiging, vernietigt zij omwille van de overzichtelijkheid beide besluiten geheel. Ten aanzien van documenten 1, 2, 3, 4, 5, 7, 42 (alleen bijlagen 2 tot en met 6), 73, 97 en 105 (alleen de passage tussen randnummers 892 en 895) draagt de rechtbank verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Voor het overige laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten 1 en 2 in stand.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
17. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 13,30 voor reiskosten. Omdat op zitting is vastgesteld dat eiser, hoewel hij ook advocaat is, in deze zaak procedeert als privé-persoon, is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarvoor kunnen dus geen kosten worden vergoed.