ECLI:NL:RBMNE:2022:4072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/3525
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in een huurwoning woont van Stichting De Alliantie. De burgemeester van Amersfoort had op 11 augustus 2022 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van verzoeker voor drie maanden werd gesloten vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeker om schorsing van dit besluit behandeld, waarbij de feiten zijn besproken die leidden tot de sluiting van de woning. De politie had op 3 april 2022 in de woning van verzoeker drugs aangetroffen, waaronder cocaïne en heroïne, en er waren aanwijzingen dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. Verzoeker betwistte de sluiting en voerde aan dat er geen concrete aanwijzingen waren voor drugshandel vanuit zijn woning en dat de sluiting onevenredig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, maar dat er ook vragen waren over de evenredigheid van de sluiting, gezien het tijdsverloop tussen de vondst van de drugs en de sluiting. Uiteindelijk oordeelde de voorzieningenrechter dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker verantwoordelijk is voor wat er in zijn woning gebeurt, ongeacht of de drugs van hem waren of niet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3525

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit , verzoeker

(gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma),
en

de burgemeester van Amersfoort (verweerder)

(gemachtigde: mr. B. Eising).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting De Alliantie, te Hilversum
(Gemachtigde: S. van der Heide)

Inleiding en besluitvorming

Verzoeker woont in een woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning). Hij huurt deze woning van Stichting de Alliantie. Op zondag 3 april 2022 is de politie in verband van een melding van dierenmishandeling naar de woning gegaan, waar zij door verzoeker zijn binnengelaten. De bevindingen van de politie zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage, waaruit het volgende blijkt.
Op de salontafel in de woning lagen 13 briefjes van € 50,-, twee briefjes van € 20,-, en één briefje van € 10,-. Naast dit geldbedrag lagen drie mobiele telefoons en een geopende schoenendoos. De politie zag dat er in deze schoenendoos meerdere lege gripzakjes, een digitaal weegschaaltje, drie gripzakjes maar daarin groen gruis (vermoedelijk hennep) en een boterhamzakje met daarin meerdere witte bollen en ponypacks. Uit nader onderzoek door de politie bleek dat dit in totaal 15,5 gram cocaïne en 4,09 gram heroïne was.
Verder blijkt uit de justitiële documentatie van verzoeker dat hij in de afgelopen vijf jaar één keer is veroordeeld (tot een geldboete van € 450,-) voor bezit van een handelshoeveelheid harddrugs. Tot slot heeft de politie in maart 2022 gesproken met een buurtbewoner die aangaf dat hij het vermoeden had dat er drugs verhandeld werden vanuit de woning. Deze buurtbewoner gaf aan dat er veel aanloop naar de woning was, dat er veel mensen voor even naar binnen gingen.
Op grond hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs aanwezig was. Dit was voor verweerder aanleiding om het besluit van 11 augustus 2022 te nemen, waarin verweerder een last onder bestuursdwang aan verzoeker oplegt [1] , die inhoudt dat de woning met ingang van 17 augustus 2022 wordt gesloten voor een periode van drie maanden.
Verzoeker is het niet eens met de sluiting van de woning en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 augustus 2022. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waarmee hij wil bereiken dat het besluit van 11 augustus 2022 wordt geschorst, zodat hij weer in de woning kan wonen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van Stichting De Alliantie.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Bij de beoordeling is met name van belang of het bezwaar tegen het primaire besluit een redelijke kans van slagen heeft.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De huurwoning van verzoeker is gesloten, waardoor hij geen gebruik kan maken van de woning.
Is verweerder bevoegd om de woning te sluiten?
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder bevoegd om de woning te sluiten. In de woning was een handelshoeveelheid drugs aanwezig. De aanwezigheid hiervan in de woning is niet betwist. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder dan in beginsel de bevoegdheid om de woning te sluiten. Dat verweerder de bevoegdheid heeft om te sluiten, betekent niet automatisch dat sluiting ook evenredig is. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvan
gvan de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Verder moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen.
Is er een noodzaak tot het sluiten van de woning?
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake was van enige loop naar de woning of concrete handel in drugs vanuit de woning. Het vermoeden van een buurtbewoner dat er drugs werden verhandeld vanuit de woning is onvoldoende om aan te nemen dat daarvan sprake was. Het vermoeden is niet nader onderbouwd, of neergelegd in een proces-verbaal. Verder zijn de drugs al op 3 april 2022 aangetroffen. Dat is ruim vier maanden vóór de daadwerkelijke sluiting. De drugs zijn toen direct in beslag genomen. De overtreding is dus al geruime tijd beëindigd en de openbare orde is al hersteld. Het doel van een sluiting kan door dit tijdsverloop niet meer worden bereikt.
5. Verder is volgens verzoeker geen sprake van een ernstig geval, waarbij sluiting al volgt bij een eerste overtreding. Het uitgangspunt in het Damoclesbeleid van de gemeente Amersfoort (het beleid) is dat bij een eerste overtreding wordt volstaan met een waarschuwing.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sluiting noodzakelijk is, gelet op de aangetroffen hoeveelheid harddrugs en de aanwezigheid van een weegschaal en gripzakjes. Verder vindt verweerder van belang dat het niet de eerste keer was dat een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning en dat een buurtbewoner heeft verklaard dat er aanloop van klanten was naar de woning.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hetgeen verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende om op voorhand aan te nemen dat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is als volgt tot dit oordeel gekomen.
8. Of sluiting van een pand noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij het pand te beschermen en de openbare orde te herstellen moet worden beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld.
Verweerder heeft bij zijn beoordeling in dit kader terecht meegewogen dat het gaat om een handelshoeveelheid harddrugs en dat naast de harddrugs ook gripzakjes en een weegschaal zijn aangetroffen. Gripzakjes en een weegschaal zijn attributen die duiden op daadwerkelijke handel in drugs vanuit de woning. [2] Verweerder heeft verder terecht gesteld dat in een geval waarin een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen wordt op grond van het beleid een sluiting is voorgeschreven, en dus (anders dan verzoeker stelt) niet volstaan behoeft te worden met een waarschuwing. Een waarschuwing is volgens het beleid alleen aan de orde als sprake is van een eerste overtreding en als het gaat om softdrugs.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met het voorgaande in beginsel de noodzaak voor de sluiting mogen aannemen. De voorzieningenrechter is echter ook van oordeel dat verweerder gezien de stellingen van verzoeker in deze procedure een aantal punten nader moet motiveren om tot een goed gemotiveerde en zorgvuldige beslissing op bezwaar te komen.
10. Dit betreft allereerst het feit dat de melding van de buurtbewoner niet is neergelegd in een proces-verbaal en ook niet nader is onderbouwd, en de stelling van verzoeker ter zitting dat de buurtbewoner mogelijk een van zijn buren was met wie hij problemen heeft.
11. Ook zal verweerder in de beslissing op bezwaar moeten motiveren waarom hij zo lang heeft gewacht met optreden en de sluiting ondanks het tijdsverloop nog noodzakelijk is. In het primaire besluit is daar onvoldoende aandacht aan besteed, terwijl er sprake is van een flink tijdsverloop, met name tussen het moment waarop de drugs zijn aangetroffen en het moment waarop verweerder het voornemen tot sluiting aan verzoeker heeft toegezonden. Dit tijdsverloop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder nadere toelichting niet alleen te verklaren door de omstandigheid dat verzoeker op 11 mei 2022 nog door de politie is gehoord en dat de gevonden substantie is onderzocht.
12. Tot slot zal verweerder naar het voorlopig oordeel in de beslissing op bezwaar moeten ingaan op de stelling van verzoeker ter zitting dat de veroordeling voor het bezit van harddrugs in 2021 een veel kleinere hoeveelheid drugs betrof die voor eigen gebruik bestemd was, en daarmee niet vergelijkbaar is met hetgeen verweerder hem nu verwijt.
Is de sluiting van de woning evenredig?
13. Verzoeker is van mening dat sluiting van de woning onevenredig is. In de eerste plaats kan verzoeker geen verwijt worden gemaakt. De drugs die door de politie zijn aangetroffen waren niet van verzoeker, maar van iemand die bij hem op bezoek was en de drugs is vergeten toen hij vertrok. Ter onderbouwing van dit standpunt legt verzoeker een schriftelijke verklaring over van deze bezoeker.
14. In de tweede plaats heeft de sluiting grote gevolgen voor verzoeker. Hij heeft geen vervangende woonruimte en hij loopt het risico dat de verhuurder de huurovereenkomst zal ontbinden waardoor hij geen woning meer heeft. De gevolgen kunnen voor verzoeker dus heel ingrijpend zijn. daar moet verweerder een zwaar gewicht aan toekennen.
15. In de derde plaats heeft verweerder ten onrechte niet geïnformeerd naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting voor verzoeker. Dat had verweerder wel moeten doen.
16. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat sluiting niet onevenredig is. Ook als de drugs niet van verzoeker zelf waren, moet hij daarvan geweten hebben. Bovendien is de verklaring van de bezoeker niet geloofwaardig. Alles bij elkaar vindt verweerder het aannemelijk dat verzoeker betrokken was bij handel in drugs en dat hij verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij hecht verweerder waarde aan de verklaring van verzoeker dat het aangetroffen geld van hem was, en aan de omstandigheid dat de aanwezigheid van mobiele telefoons duidt op handel in drugs. Verweerder erkent dat de gevolgen voor verzoeker groot kunnen zijn, zeker gelet op de procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst die inmiddels is ingezet door Stichting De Alliantie. Een sluiting met grote gevolgen is echter niet altijd onevenwichtig.
17. Over het vinden van vervangende woonruimte stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker kan proberen tijdelijk bij vrienden of familie te verblijven. Als dat niet lukt dan kunnen medewerkers van TeamBas ondersteunen bij het vinden van een alternatieve verblijfplaats, bijvoorbeeld in de nachtopvang.
18. De voorzieningenrechter is het met verzoeker eens dat de sluiting van de woning grote gevolgen voor hem heeft, zeker nu Stichting De Alliantie tijdens de zitting heeft toegelicht dat het traject tot ontbinding van de huurovereenkomst is ingezet. Dit is een omstandigheid die verweerder ook in de beslissing op bezwaar moet laten meewegen. De voorzieningenrechter volgt echter verweerder vooralsnog in zijn standpunt dat deze gevolgen in dit geval niet onevenwichtig zijn. Verzoeker is zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Wel kan verzoeker van verweerder verwachten dat hij rekening houdt met zijn woonsituatie. Dat heeft verweerder in dit geval voldoende gedaan. Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker afwisselend bij zijn moeder en zijn vriendin kan verblijven. Het is verzoeker dus gelukt om (in ieder geval tijdelijk) onderdak te vinden. Verweerder heeft verzoeker erop gewezen dat medewerkers van Team BAS (Bemoeizorg Amersfoort Stad) hem kunnen ondersteunen bij het vinden van een verblijfplaats, als dat nodig is. Verweerder heeft hiermee voldoende rekening gehouden met de belangen van verzoeker. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie waarin verzoeker geen verwijt treft. Als huurder is hij verantwoordelijk voor wat er in de woning gebeurt. Ook als de drugs niet van verzoeker zouden zijn, dan zou dat niet betekenen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Uit de stukken volgt bovendien niet dat verzoeker niet wist dat de drugs in de woning aanwezig waren.
19. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
2.De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911.