ECLI:NL:RBMNE:2022:4050

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
22/456
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake TONK-aanvraag en inkomensonderbouwing

Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de RDWI, Regionale Sociale Dienst, over de afwijzing van een aanvraag voor de Tijdelijke ondersteuning noodzakelijke kosten (TONK). Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak waarin de rechtbank verweerder had opgedragen om beter te motiveren waarom eiseres geen inkomstenterugval van minstens 20% had als gevolg van de coronamaatregelen. Eiseres had niet tijdig haar inkomensgegevens over de relevante periode ingediend, wat leidde tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Tijdens de zitting werd afgesproken dat eiseres haar inkomensgegevens zou opsturen, maar zij heeft hier niet aan voldaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder in zijn aanvullende motivering de gebreken had hersteld en dat de schulden van eiseres geen rol spelen bij de beoordeling van de TONK-aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 50,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

Het dagelijks bestuur van de RDWI, Regionale Sociale Dienst, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Arendsen).

Procesverloop

In het besluit van 3 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlenging van de Tijdelijke ondersteuning noodzakelijke kosten (TONK) afgewezen.
In het besluit van 13 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 via een online verbinding. Eiseres is verschenen met een vriendin, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens verschenen [B] .
In de tussenuitspraak van 18 mei 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak haar inkomensgegevens over de periode januari tot en met maart 2020 op te sturen aan verweerder.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 13 juli 2022 een aanvullende motivering ingediend.
De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken over de aanvullende motivering van verweerder. Eiseres heeft hier geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1]
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder beter moet motiveren waarom eiseres geen inkomstenterugval van minstens 20% heeft als gevolg van de coronamaatregelen, waarbij de inkomsten van eiseres uit de periode januari tot en met maart 2020 in de beoordeling moeten worden meegenomen. Daarnaast heeft verweerder niet aan eiseres verduidelijkt waarom hij haar schulden geen rol laat spelen bij de beoordeling van een TONK-aanvraag. Er was dus sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit én een motiveringsgebrek waartoe verweerder aanvullend moest motiveren.
3. Tijdens de zitting is afgesproken dat eiseres haar inkomensgegevens over de periode januari tot en met maart 2020 aan verweerder opstuurt. Eiseres heeft niet binnen de gestelde termijn van vier weken de stukken aan verweerder overgelegd. Verweerder heeft in de brief van 24 juni 2022 eiseres verzocht om uiterlijk op 1 juli 2022 alsnog de inkomensgegevens te overleggen. Eiseres heeft in de brief van 7 juli 2022 - dus na het verstrijken van de gegunde extra termijn - verzocht om uitstel voor het indienen van de inkomensgegevens. Verweerder heeft geen uitstel verleend omdat hij aan de opdracht van de tussenuitspraak wil voldoen door binnen acht weken de geconstateerde gebreken te herstellen.
Het oordeel van de rechtbank
4. Eiseres heeft niet voldaan gebruik gemaakt van de gelegenheid die de rechtbank haar heeft geboden om binnen vier weken haar inkomensgegevens op te sturen aan verweerder. Ook heeft zij niet binnen de extra termijn die verweerder haar heeft gegund gereageerd. Het komt voor de rekening en risico van eiseres dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar inkomensterugval te onderbouwen. Verweerder heeft onder deze omstandigheden in de aanvullende motivering van 13 juli 2022 mogen uitgaan van de inkomensgegevens zoal die vermeld staan in Suwinet. Daaruit blijkt niet dat eiseres een inkomensterugval had ten opzichte van de periode januari 2020 tot en met maart 2020. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek hersteld.
5. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de aanvullende motivering duidelijk uitgelegd dat de schulden van eiseres geen rol spelen bij de beoordeling van een TONK-aanvraag. Verweerder geeft aan dat een TONK-tegemoetkoming is voor huishoudens die te maken hebben met een inkomensterugval als gevolg van de coronacrisis en daardoor de noodzakelijke kosten niet meer kunnen betalen uit hun inkomen en vermogen. Het hebben van schulden is geen reden om een TONK-tegemoetkoming toe te kennen. Daarnaast zijn schulden van eiseres ontstaan vóór de coronacrisis. Wat betreft de betalingsregelingen die eiseres heeft (of zou hebben) met het Uwv en de KPN heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat dit niet kan leiden tot verlenging van de TONK-tegemoetkoming.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken met de aanvullende motivering van 13 juli 2022 heeft hersteld.
7. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep wel gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NLRVS:2012:BX4694).