ECLI:NL:RBMNE:2022:4029
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning, vaststelling en bewijsvoering door de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van een woning, beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning door de heffingsambtenaar van de gemeente. De woning, gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], is in 2021 gewaardeerd op € 747.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde heeft van € 642.000,-. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is gedaan aan de hand van een taxatiematrix waarin de woning is vergeleken met drie referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de vergelijking.
Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder het ontbreken van stukken en de onjuistheid van de berekeningen van de referentiewoningen. De rechtbank heeft deze argumenten niet gevolgd, onder andere omdat eiseres niet tijdig met deze gronden is gekomen en de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning in stand blijft. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.