ECLI:NL:RBMNE:2022:4028
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning, vaststelling en bewijsvoering door de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft eiser op 26 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [woonplaats] is vastgesteld op € 631.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatiematrix, waarin de woning is vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar inzichtelijk heeft gemaakt hoe rekening is gehouden met de onderlinge verschillen.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de taxatiematrix niet tijdig is overgelegd en dat de inhoud van de woning niet correct is berekend. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en openbaar gemaakt op 26 juli 2022.