ECLI:NL:RBMNE:2022:4028

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 21/4856
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woning, vaststelling en bewijsvoering door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft eiser op 26 februari 2021 een aanslag ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarbij de waarde van zijn woning in [woonplaats] is vastgesteld op € 631.000,- per 1 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de Rechtbank Midden-Nederland.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 april 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt door middel van een taxatiematrix, waarin de woning is vergeleken met vijf referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar inzichtelijk heeft gemaakt hoe rekening is gehouden met de onderlinge verschillen.

Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de taxatiematrix niet tijdig is overgelegd en dat de inhoud van de woning niet correct is berekend. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en openbaar gemaakt op 26 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: D.D. Mertens).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 26 februari 2021 een aanslag op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gekregen, waarin de waarde van de woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 631.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze aanslag heeft eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen gekregen, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
In de uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 26 april 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Feiten

2. De woning is een in 1988 gebouwde twee-onder-een-kap woning met een garage. De woning heeft een inhoud van 583 m3 en een kaveloppervlakte van 544 m2.
3. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 561.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde (€ 631.000,-).
Hoe wordt de waarde beoordeeld?
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende kandidaat voor die woning zou zijn betaald.
De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiser heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vijf verkopen in [woonplaats] , namelijk: [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] .
Heeft verweerder de waarde aannemelijk gemaakt?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde omgeving liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, doelmatigheid en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal hierna de argumenten die eiser heeft aangevoerd apart bespreken.
9.1
Eiser voert ten eerste aan dat verweerder geen stukken heeft overgelegd en dat hij benadeeld is omdat hij de matrix niet heeft gekregen en daarom geen nadere standpunten heeft kunnen innemen. Op de zitting stelt eiser in aanvulling op zijn beroepschrift dat in de bezwaarfase de taxatiematrix in het geding had moeten worden gebracht. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:7246) [1] .
9.2
De rechtbank volgt eiser niet. In de bezwaarfase bestond er nog geen taxatiematrix, dus verweerder kon die ook niet overleggen. De uitspraak waar eiser naar verwijst ziet op de situatie waarin in de bezwaarfase een taxatieverslag en een grondstaffel, die er toen al waren, niet aan de gemachtigde van de eiser in die zaak werden toegestuurd, ondanks het feit dat daarom wel was gevraagd. Door eiser is in dit geval niet gesteld of gebleken dat verweerder ook al in de bezwaarfase beschikte over de in beroep overgelegde matrix. Om die reden kan ook niet van verweerder worden verwacht dat de matrix in de bezwaarfase al werd toegestuurd, omdat de matrix er nog niet was. De verwijzing naar de uitspraak gaat daarom niet op, omdat in die zaak tot uitgangspunt was genomen dat verweerder in de bezwaarfase wél beschikte over een taxatieverslag. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert vervolgens aan dat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken. Volgens eiser is dit in strijd met het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft hierover toegelicht dat de grieven die tijdens de hoorzitting zijn ingenomen, ook zijn meegenomen in de uitspraak op bezwaar. Eiser heeft dit niet weersproken. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert ook aan dat de inhoud van de woning niet juist is berekend en niet inzichtelijk is gemaakt. Verweerder stelt dat de inhoud is gecontroleerd en nagerekend. Hieruit bleek niet dat de gemeten inhoud van de woning niet klopt. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Eiser heeft zijn stelling niet nader onderbouwd of ter onderbouwing van zijn stelling stukken overgelegd waaruit blijkt dat de inhoud van de woning niet klopt. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Tot slot stelt eiser dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Eiser heeft enkel de stelling genomen dat er geen rekening is gehouden met de onderlinge verschillen. Eiser heeft niet toegelicht over welke verschillen hij het heeft. Deze algemeen geformuleerde en niet nader onderbouwde beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie: eiser krijgt geen gelijk
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar de rechtsoverwegingen 4.29 jo. 2.7 en 4.20.