ECLI:NL:RBMNE:2022:4026

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 21/5297
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de beoordeling van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft eiser, een eigenaar van een woning in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 482.000,- per 1 januari 2020, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 376.000,-. Eiser was het niet eens met deze waarde en stelde dat de woning slechts € 200.000,- waard was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 juni 2022, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is gedaan aan de hand van een taxatiematrix waarin de woning van eiser werd vergeleken met drie referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.

Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de ligging, onderhoud en gedateerde voorzieningen van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar in de taxatiematrix correcties had aangebracht voor deze factoren en dat eiser niet had onderbouwd dat deze correcties onvoldoende waren. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] (verweerder)

(gemachtigde: D. Mertens).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 26 februari 2021een aanslag op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) gekregen, waarin de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 482.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2
In de uitspraak op bezwaar van 19 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde verlaagd naar € 376.000,-.
1.3
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix overgelegd.
1.4
De zaak is behandeld op de zitting van 3 juni 2022 door middel van een Teams-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Feiten

2. De woning is een in 1920 gebouwde vrijstaande woning met een aanbouw en luifel. De woning heeft een inhoud van 522 m3 en een kaveloppervlakte van 551 m2.
3. Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2019. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 200.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
Hoe wordt de waarde bepaald?
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende kandidaat voor die woning zou zijn betaald.
De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
5. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiseres heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in [woonplaats] , namelijk: [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] .
Heeft verweerder de waarde aannemelijk gemaakt?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde omgeving liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, doelmatigheid en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten.
8. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal hierna de argumenten die eiser heeft aangevoerd apart bespreken.
Verschillen tussen de woning en de referentiewoningen
9.1
Eiser voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de ligging, het onderhoud/kwaliteit en de gedateerde voorzieningen. Er wordt overlast ervaren door de A27, het nabij gelegen casino en het paardenbedrijf. Ook is er uitzicht op de illegale stallen van het paardenbedrijf. De woning is wat betreft kwaliteit en onderhoud slecht. Er is onder andere geen isolatie in de muren en het dak en de cv-ketel moet vervangen worden net als het dakkapel.
9.2
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat er voldoende rekening is gehouden met de ligging en de gedateerdheid van de woning. De rechtbank is het daarmee eens. In de matrix is een aftrek te zien voor gedateerdheid van € 109.740,- en voor de ligging van € 68.875,-. De referentiewoningen [adres 2] en [adres 4] hebben bovendien een vergelijkbare ligging. Eiser heeft niet onderbouwd dat de correcties hoger zouden moeten zijn. De rechtbank acht dit ook niet aannemelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.