ECLI:NL:RBMNE:2022:4026
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de beoordeling van de heffingsambtenaar
In deze zaak heeft eiser, een eigenaar van een woning in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 482.000,- per 1 januari 2020, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 376.000,-. Eiser was het niet eens met deze waarde en stelde dat de woning slechts € 200.000,- waard was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 juni 2022, waarbij zowel eiser als de heffingsambtenaar zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is gedaan aan de hand van een taxatiematrix waarin de woning van eiser werd vergeleken met drie referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.
Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de ligging, onderhoud en gedateerde voorzieningen van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar in de taxatiematrix correcties had aangebracht voor deze factoren en dat eiser niet had onderbouwd dat deze correcties onvoldoende waren. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 22 juli 2022.