Overwegingen
1. Bij beslissing van 28 augustus 2020 heeft het Hof van Discipline (HvD) door het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel eiser onvoorwaardelijk geschorst in de uitoefening van de praktijk als advocaat voor de duur van 26 weken. Op 22 september 2020 heeft eiser verzocht hem van het tableau te laten schrappen. Met ingang van 26 september 2020 is eiser als advocaat geschrapt van het tableau. Sindsdien is hij niet langer als advocaat werkzaam. Vanwege de aan eiser opgelegde onvoorwaardelijke schorsing heeft verweerder zijn persoonsgegevens geplaatst op de lijst. Eiser was het hier niet mee eens en heeft verweerder verzocht om (i) de lijst te ontkoppelen van zoekmachines op internet; en (ii) zijn persoonsgegevens te wissen op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verweerder heeft vervolgens besloten de lijst te ontkoppelen van zoekmachines, maar heeft het verzoek om wissing afgewezen.
2. Het door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de gegevensverwerking (publicatie op de lijst) nodig is met het oog op de vervulling van een taak van algemeen belang. Op grond van artikel 8b van de Advocatenwet is verweerder namelijk verplicht tot deze publicatie. Publicatie is volgens verweerder nodig voor een periode van tien jaar. Dit volgt uit een nieuwe gedragslijn die verweerder heeft opgesteld naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).In deze gedragslijn heeft verweerder bepaald dat er naar analogie van artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet, een tijdsbeperking wordt verbonden aan de publicatie van persoonsgegevens van geschorste advocaten. In artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet is – kort gezegd – opgenomen dat onvoorwaardelijke schorsingen voor een periode van tien jaar in te zien zijn op het tableau of zoveel korter als de tuchtrechter in zijn beslissing heeft bepaald. Omdat ten aanzien van eiser geen verkorte inzageduur in de tuchtrechtelijke beslissing is opgenomen, bestaat er volgens verweerder geen andere mogelijkheid dan publicatie van de persoonsgegevens van eiser op de lijst gedurende tien jaren. Dit heeft tot gevolg dat wissing van eisers persoonsgegevens pas met ingang van 30 augustus 2030 kan worden gehonoreerd.
Oordeel van de rechtbank over het beroep van eiser
3. De rechtbank heeft het toepasselijke juridisch kader opgenomen in de bijlage die
deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wettelijke grondslag voor publicatie op de lijst
4. Eiser vindt dat er geen wettelijke grondslag is voor publicatie van zijn
persoonsgegevens op de lijst. Artikel 8b van de Advocatenwet ziet namelijk op advocaten en hij is geen advocaat meer. Dat was hij ook al niet meer op het moment dat zijn gegevens op de lijst werden gepubliceerd. Eiser is namelijk per 26 september 2020 (op eigen verzoek) geschrapt van het tableau als advocaat. Aangezien de schorsing op 26 september 2020 zou ingaan, is de schorsing – door zijn schrapping – nooit van kracht geweest. Verweerder was daarom niet bevoegd deze maatregel te publiceren.
5. De rechtbank stelt voorop dat artikel 8b van de Advocatenwet voorschrijft dat de
secretaris van verweerder schriftelijk een lijst openbaar maakt van gegevens over advocaten ten aanzien van wie een beslissing tot het onvoorwaardelijk opleggen van een schorsing of schrapping onherroepelijk is geworden. Dat betekent dus dat er in die gevallen voor de secretaris een wettelijke publicatieplicht geldt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit artikel 8b van de Advocatenwet volgt dat het moment van het onherroepelijk worden van de maatregel doorslaggevend is voor de vraag of de publicatieverplichting van verweerder ontstaat. De stelling van eiser dat het moment van het ingaan van de schorsing of het moment van uitschrijven relevant is voor de vraag of de gegevens van eiser op de lijst moeten worden geplaatst is daarom niet juist. In dit geval heeft het HvD bij beslissing van 28 augustus 2020 een onvoorwaardelijke schorsing opgelegd aan eiser. Tegen een beslissing van het HvD staat geen rechtsmiddel open. Dit betekent dat de opgelegde schorsing direct onherroepelijk is geworden. De wettelijke publicatieplicht bestond derhalve met ingang van 29 augustus 2020 en niet met ingang van de datum waarop de schorsing feitelijk zou zijn ingegaan (te weten: op 26 september 2020). Op 29 augustus 2020 was eiser nog advocaat, dus toen bestond er sowieso ten aanzien van hem een publicatieplicht. Overigens vindt de rechtbank dat die publicatieplicht ook geldt voor oud-advocaten aan wie een onvoorwaardelijke schorsing of schrapping is opgelegd. Dat dit de bedoeling is, volgt in feite direct uit de tekst van artikel 8b van de Advocatenwet zelf. De publicatieplicht geldt immers ook voor onherroepelijke onvoorwaardelijk opgelegde schrappingen en die schrappingen hebben automatisch tot gevolg dat iemand geen advocaat meer is.
6. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Er bestond wel een wettelijke grondslag
voor het plaatsen van zijn gegevens op de lijst.
7. Eiser heeft verzocht om wissing van zijn persoonsgegevens. De verwerking van zijn persoonsgegevens is volgens hem niet langer nodig gelet op het doel van de verwerking. Ook is die verwerking niet nodig voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het naleven van een wettelijke verplichting. Eiser is immers geen advocaat meer en is ook niet van plan om ooit nog als advocaat te werken. Dat maakt bovendien dat de gegevensverwerking niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zijn gegevens zouden daarom volgens eiser niet, althans voor een kortere duur dan tien jaar moeten worden gepubliceerd.
8. Verweerder ziet dat anders en stelt dat eiser geen recht op wissing heeft. De gegevensverwerking is volgens verweerder namelijk nodig voor het vervullen van een taak van algemeen belang en/of het naleven van de in artikel 8b van de Advocatenwet opgenomen wettelijke verplichting. Dat geldt zowel voor het plaatsen van de gegevens van eiser op de lijst als voor het geplaatst houden van die gegevens voor tien jaar.
9. De rechtbank stelt voorop dat een betrokkene op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, van de AVG het recht heeft op wissing van zijn persoonsgegevens als die persoonsgegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt. Dat lid is echter volgens artikel 17, derde lid, onder b, van de AVG niet van toepassing als de verwerking nodig is voor het nakomen van een wettelijke verwerkingsverplichting en/of het vervullen van een taak van algemeen belang. Onder het “nodig zijn” dient te worden begrepen dat moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het doel dat met de verwerking wordt gediend, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige, wijze kan worden verwerkelijkt. Dit vraagt met andere woorden om een belangenafweging.
10. De rechtbank is het met verweerder eens dat het
plaatsenvan de gegevens van eiser op de lijst nodig is voor het vervullen van een wettelijke verwerkingsverplichting. Op de secretaris van verweerder rust namelijk op grond van artikel 8b van de Advocatenwet de wettelijke plicht om gegevens te publiceren van advocaten aan wie een onvoorwaardelijke schorsing of schrapping is opgelegd. Dat is bij eiser het geval. Het maakt in dat verband niet uit dat eiser – vanaf circa een maand na de oplegging van de maatregel – geen advocaat meer was. Zoals hierboven is geoordeeld, doet dat namelijk niet af aan de verplichting om zijn gegevens op de lijst te plaatsen. Het plaatsen van de gegevens van eiser op de lijst is daarom met andere woorden nodig om te voldoen aan een wettelijke verplichting.
11. Uit rechtspraak van de ABRvSvolgt dat dit anders ligt voor het vervolgens gepubliceerd
houdenvan de gegevens van eiser op de lijst. Er staat namelijk niet in artikel 8b van de Advocatenwet dat en zo ja, voor welke duur de gegevens geplaatst moeten blijven. Het gepubliceerd houden van de gegevens is daarom niet nodig voor het voldoen aan een wettelijke verplichting. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Het zou wel nodig kunnen zijn voor het vervullen van een taak van algemeen belang. Het gepubliceerd houden van eisers naam op de lijst is namelijk nodig in het belang van het vertrouwen in de integriteit van de advocatuur en de zuiverende werking binnen de beroepsgroep. Deze doelen zijn doelen die de wetgever voor ogen had, zowel bij openbaarheid op grond van artikel 8a, tweede lid, als, met name, bij openbaarheid op grond van artikel 8b van de Advocatenwet. Deze doelen zijn ook nog relevant in het geval van eiser, die is geschrapt van het tableau en niet meer als advocaat werkt. Dat voor eenieder zichtbaar is dat aan advocaten, als zij in functie zijn, maatregelen worden opgelegd als zij tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, geeft aan de samenleving en aan beroepsgenoten een signaal dat wordt gehandhaafd op de naleving van (beroeps)normen. Dat een oud-advocaat niet meer als advocaat werkt, betekent niet dat het gepubliceerd houden van zijn persoonsgegevens op de lijst niet meer bij zou dragen aan deze doelen. Hoewel de omstandigheid dat eiser zich heeft laten schrappen van het tableau en dus niet meer als advocaat werkt er wel toe heeft geleid dat niet meer op het tableau voor eenieder zichtbaar is dat aan hem een maatregel is opgelegd, valt dit onderscheid te verklaren. Openbaarheid op grond van artikel 8a, tweede lid, is met name bedoeld om (potentiële) cliënten kennis te kunnen laten nemen van opgelegde maatregelen, terwijl van openbaarheid op grond van artikel 8b met name een preventieve werking uitgaat. Het eerste doel is minder tot niet meer relevant bij een uitgeschreven advocaat, terwijl het tweede doel ook nog bij een uitgeschreven advocaat relevant is. De persoonsgegevens worden door ze gepubliceerd te houden dus verwerkt ter vervulling van de taak van algemeen belang.
12. De vraag die resteert is hoelang het voor het vervullen van deze taak nodig is om de persoonsgegevens van eiser op de lijst te houden. Voor het vervullen van een taak van algemeen belang is het namelijk niet nodig om de naam van eiser zonder tijdsbeperking gepubliceerd te houden op de lijst. Zeker niet omdat eiser op dit moment geen advocaat meer is. Dit betekent dat wissing van eiser persoonsgegevens op enig moment op grond van de AVG mogelijk zou moeten zijn.
13. Zoals gezegd, is het volgens verweerder nodig om de gegevens voor tien jaar geplaatst te houden, gelet op de gedragslijn die hij hanteert. Volgens eiser is publicatie überhaupt niet nodig, althans is het in ieder geval voor een kortere duur dan tien jaar nodig.
14. De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het in het geval van eiser voor de duur van tien jaar nodig is om zijn gegevens op de lijst te houden. De rechtbank begrijpt dat er in principe een vaste publicatietermijn voor iedereen wordt gehanteerd, maar dat betekent niet dat als er een verzoek om wissing wordt gedaan, verweerder niet meer hoeft te toetsen of het ook in het concrete geval nodig is om de gegevens voor die duur op de lijst te houden. Zoals gezegd, moet er namelijk in het kader van de beoordeling van de vraag of het nodig is om gegevens te verwerken ter vervulling van een taak van algemeen belang, een belangenafweging plaatsvinden. Dat heeft verweerder niet, althans onvoldoende gemotiveerd gedaan. Verweerder zegt namelijk alleen dat – nu het HvD geen kortere inzagetermijn in de zin van artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet heeft bepaald – er geen andere mogelijkheid is dan de gegevens voor tien jaar op de lijst te houden. Dat vindt de rechtbank te kort door de bocht. Op het moment dat het HvD zijn beslissing nam, was er namelijk nog geen gedragslijn waarbij voor de bepaling van de publicatietermijn op de lijst werd aangesloten bij de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet opgenomen inzagetermijn. Het HvD kon daarom niet weten dat zijn beslissing over de inzagetermijn in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet van invloed zou zijn op de termijn voor het op de lijst geplaatst houden van de gegevens van eiser. Daarbij speelt mee dat het HvD mogelijk bij zijn beslissing om die inzagetermijn voor eiser niet te verkorten, heeft laten meespelen dat eiser zich vrijwillig ging laten schrappen als advocaat. Zodra iemand zich laat schrappen van het tableau, zijn onvoorwaardelijke schorsingen namelijk niet meer in te zien op het tableau. Daarnaast is niet gebleken dat verweerder de belangen van eiser heeft betrokken in zijn beoordeling. Verweerder heeft in het verweerschrift wel over een belangenafweging gesproken, maar hieruit blijkt niet hoe die belangen van eiser, die op eigen verzoek is geschrapt van het tableau en geen advocaat meer is en zich beroept op privacy, zijn meegewogen bij het bepalen van deze tienjaarstermijn.
15. Dat betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Dit gebrek is niet zodanig dat daarmee vaststaat dat het besluit onjuist is. In beginsel kan dit gebrek namelijk door verweerder worden hersteld met een aanvullende motivering – of voor zover nodig – een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met de intrekking van het nu bestreden besluit. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat houdt in dat verweerder aanvullend dient te motiveren waarom het in het concrete geval van eiser nodig is om zijn gegevens voor tien jaar of een kortere periode op de lijst gepubliceerd te houden. Daarbij dient verweerder de hierboven genoemde overwegingen van de rechtbank mee te nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
16. Verweerder moet om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de overige beroepsgronden van eiser, het schadeverzoek en een eventuele vergoeding van proceskosten en griffierecht nu nog geen beslissing neemt.