ECLI:NL:RBMNE:2022:402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3904
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor woningurgentie op medische gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 4 februari 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor woningurgentie beoordeeld. Eiser had op 5 november 2019 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 15 januari 2020 werd afgewezen. Het bestreden besluit van 28 juli 2021, waarin de afwijzing werd gehandhaafd, leidde tot deze rechtszaak. Eiser, die sinds 2013 in een klein appartement woont, heeft medische klachten die zijn woonsituatie belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medisch adviseur van verweerder concludeerde dat er geen medisch onhoudbare woonsituatie was die een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakte, maar dat er wel een noodzaak was voor perspectief op een andere woning binnen twaalf maanden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de urgentieverklaring is afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de woonsituatie van eiser ongewenst is en belemmerend voor zijn herstel. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk een medische noodzaak bestaat voor een urgentieverklaring, gezien de lange periode waarin eiser al in zijn huidige woning verblijft en de belemmeringen die zijn medische klachten met zich meebrengen. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en bepaalt dat eiser recht heeft op woningurgentie.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten aan eiser. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 21/3804 Rectificatie

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E. Chahid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 5 november 2019 om een woningurgentie.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 januari 2020 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 28 juli 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze afwijzing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Eiser, 32 jaar, woont sinds 2013 in een appartement van 12 m². Hij heeft een aanvraag gedaan voor een urgentieverklaring voor andere woonruimte, omdat zijn huidige woonruimte vanwege zijn medische problemen niet langer geschikt is. Eiser heeft in 2018 een bedrijfsongeval gehad, waarbij een zware glasplaat op zijn linker onderarm is gevallen. Als gevolg daarvan heeft eiser veel pijnklachten en kan hij zijn linkerarm, pols en hand beperkt gebruiken. Ook heeft eiser astma. Het appartement van eiser is te klein en heeft vocht- en schimmelproblemen, waardoor eiser problemen heeft met ademhalen. Door zijn schouderklachten heeft eiser moeite om zijn slaapbank om te klappen tot bed en slaapt hij op de bank, wat hem onvoldoende rust geeft. Door zijn beperkte armfunctie heeft eiser moeite om in een kleine ruimte te leven. Er is geen ruimte voor een grotere koelkast, oven of magnetron, waardoor hij elke dag boodschappen moet doen. Koken en afwassen kost hem veel tijd. De douche geeft te weinig warm water, waardoor zijn spieren te koud blijven tijdens en na het douchen, wat zijn klachten verergerd.
Medisch advies
2. Verweerder heeft voor de boordeling van eisers aanvraag aan de medisch adviseur [medisch adviseur] , nu [sociaal-medische adviespartner] geheten, gevraagd om een advies uit te brengen. De medisch adviseur heeft op 24 juni 2021 zijn advies uitgebracht. Daarvoor heeft de medisch adviseur eiser op afstand onderzocht en hij heeft medische informatie opgevraagd bij de behandelend artsen van eiser. Ook heeft hij de informatie van de fysiotherapeut van eiser betrokken. Op basis hiervan heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat de huidige woning het herstel van eiser belemmert, maar dat er geen sprake is van een medisch onhoudbare woonsituatie die een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakt. De luchtwegaandoening is niet in die mate aanwezig dat de vochtproblemen een hoog medisch risico vormen. Eiser heeft een verhoogde armbelasting door de te kleine woonruimte. Volgens de medisch adviseur is het bereiken van een geschikte woonsituatie binnen een periode van 12 maanden medisch gezien passend. Zicht op een andere woning is wel nodig, omdat eiser anders een grotere kans heeft om zijn werk niet meer te kunnen doen. Er is volgens de medisch adviseur wel een noodzaak voor perspectief op het kunnen betrekken van meer passende woonruimte in een periode van 12 maanden.
Het bestreden besluit
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zich in de woonsituatie van eiser geen omstandigheden voordoen die het verlenen van een urgentieverklaring noodzakelijk maken. Uit het medisch advies blijkt dat de verminderde armfunctie van eiser niet betekent dat hij binnen zes maanden moet zijn verhuisd. Dat er een medische noodzaak is voor een perspectief op passende woonruimte binnen 12 maanden, is geen reden op grond waarvan verweerder een urgentie kan verlenen. Verweerder ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, omdat geen sprake is van een levensbedreigende situatie die alleen door een urgentie kan worden verholpen.
De gronden van beroep
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet berust op deugdelijke gronden. Verweerder is niet ingegaan op de melding van de medisch adviseur dat er wel een perspectief moet zijn en uit niets blijkt dat eisers woonprobleem binnen 12 maanden zal zijn opgelost. Gezien het tijdsverloop sinds het uitbrengen van het medisch advies, valt niet te verwachten dat door het verder verstrijken van de tijd eisers woonsituatie zal verbeteren. Eiser heeft ook feitelijk geen perspectief om binnen een jaar een andere woning te krijgen.

Beoordeling rechtbank

5. Om in aanmerking te komen voor een woningurgentie om medische redenen is onder andere nodig dat er sprake is van een medisch onhoudbare woonsituatie [1] of van een bijzondere persoonlijke noodsituatie. [2]
6. Het advies van [sociaal-medische adviespartner] is aan te merken als een deskundigenadvies. Als verweerder een advies van [sociaal-medische adviespartner] aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet hij zich ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud inzichtelijk is en dat de conclusies die in het advies zijn getrokken logisch volgen uit de feiten die de deskundige heeft vastgesteld. Is dat niet het geval, dan kan het advies niet een voldoende motivering voor het besluit bevatten.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers woonsituatie ongewenst is en belemmerend is voor zijn medische herstel als gevolg van zijn medische klachten. Uit het advies van [sociaal-medische adviespartner] heeft verweerder terecht de conclusie getrokken dat geen sprake is van een medisch onhoudbare woonsituatie die een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakt.
8. Eiser stelt dat volgens de medisch adviseur het bereiken van een geschikte woonsituatie binnen een periode van 12 maanden medisch gezien passend is. Er is volgens de adviseur noodzaak voor een perspectief op het kunnen betrekken van meer passende woonruimte in een periode van 12 maanden.
9. De rechtbank is van oordeel dat in het advies van [sociaal-medische adviespartner] niet voldoende duidelijk is gemotiveerd wat de medisch adviseur heeft bedoeld met zijn conclusie dat voor eiser een perspectief moet zijn op een andere woning binnen 12 maanden. Met name de betekenis van die opmerking voor zijn conclusie dat er geen medisch onhoudbare woonsituatie is die een urgente verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakt, is niet duidelijk. Die conclusie is mede gebaseerd op het feit dat eiser zijn woningsituatie al langer volhoudt en daarom niet als medisch onhoudbaar wordt gezien.
10. Op zitting heeft verweerder verklaard dat de medisch adviseur die het advies heeft uitgebracht niet meer in dienst is en dat verweerder zich daarom niet meer kan vergewissen over de motivering en de conclusies van het advies. Op de vraag of de medisch adviseur van oordeel is dat er wel een medische noodzaak bestaat dat eiser binnen 12 maanden een urgentie voor woonruimte krijgt, kan verweerder geen antwoord geven. De rechtbank leest in het advies [3] dat er geen medische noodzaak is om binnen zes maanden te verhuizen mede omdat eiser de belemmerende woonsituatie al lang volhoudt. Daarbij dient bedacht te worden dat eiser al op 5 november 2019 een aanvraag voor medische urgentie heeft ingediend en dat het aannemelijk is dat de situatie die de medisch adviseur beschrijft zich al langer voordoet. De conclusies die in het advies zijn getrokken volgen dan ook niet logisch uit de feiten die de deskundige heeft vastgesteld en zijn overwegingen, met name niet gelet op het punt dat eiser al langer in een woning woont die zijn herstel belemmert. De conclusie over de medische noodzaak voor urgentie binnen een bepaalde termijn is volgens de rechtbank dan ook relatief. De rechtbank neemt daarom aan dat het medisch advies zo gelezen moet worden dat hoewel er geen medische noodzaak is voor een urgentie mede vanwege het volhouden van de ongewenste woonsituatie, er in ieder geval daarna zo’n medische noodzaak wel aanwezig is. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit een medische noodzaak bestaat om binnen zes maanden te verhuizen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat eiser al lang in zijn woning woont, zijn woonsituatie vanwege zijn medische klachten ongewenst is en belemmerend voor zijn medisch herstel en voor zijn werksituatie. Dat is niet tussen partijen in geschil.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de urgentieverklaring niet heeft mogen afwijzen. Het beroep is gegrond, omdat verweerder onvoldoende aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
12. Omdat het beroep gegrond is, laat de rechtbank het beroep op de hardheidsclausule buiten bespreking. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat verweerder aan eiser een woningurgentie moet verlenen.

Proceskosten en griffierecht

13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet die vergoeding aan eiser betalen.
14. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen.
Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 541,- en twee handelingen met een waarde van € 759,-.De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 28 juli 2021;
  • herroept het besluit van 15 januari 2020;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een woningurgentie verleent en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze beslissing is uitgesproken op 4 februari 2022 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
om de uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.artikel 2.5.1, eerste lid, en onder b, van de Huisvestingsverordening.
2.artikel 2.5.1, tweede lid, en onder c, van de Huisvestingsverordening.
3.Pagina 3.