ECLI:NL:RBMNE:2022:3994

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
16/070319-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor zware mishandeling met ernstige gevolgen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 maart 2021 in Utrecht, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 25 juli 2022 heeft de officier van justitie, mr. N.T.R.M. Franken, gevorderd dat de verdachte van de poging tot doodslag vrijgesproken zou worden, terwijl de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen zou moeten worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H.H. Meulemeesters, pleitte voor integrale vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat niet vastgesteld kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel werd de zware mishandeling bewezen verklaard, waarbij de verdachte het slachtoffer met een vuist in het gezicht sloeg, waardoor deze viel en vervolgens nogmaals werd geslagen en geschopt terwijl hij weerloos op de grond lag. Het slachtoffer liep hierdoor een meervoudige kaakbreuk op, waarvoor hij onder narcose moest worden geopereerd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, in de gelegenheid gesteld om schadevergoeding te vorderen. De rechtbank kende een bedrag van € 3.119,66 toe aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente, en legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-070319-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te ( [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist, naar voren heeft gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door mr. R.J. Jager, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
op 9 maart 2021 te Utrecht opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair:
op 9 maart 2021 te Utrecht [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:
op 9 maart 2021 te Utrecht opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd verdachte van dat feit vrij te spreken.
De subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
De door de verdediging naar voren gebrachte onderbouwde standpunten en verweren worden hierna bij de overwegingen ten aanzien van het bewijs besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van [slachtoffer] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 9 maart 2021 in de middag was ik, [slachtoffer] , op de [locatie] in Utrecht. (...) Ik zag dat er twee jongens op mij afliepen. (...) Er ontstond een ruzie tussen mij en één van de jongens. (…) Ik zag dat de andere jongen er tussen probeerde te komen om ons uit elkaar te halen. Ik zag en voelde dat ik opeens meerdere keren met een gebalde vuist geslagen werd in mijn gezicht. Ik voelde dat hij mijn gezicht raakte en dat ik hier mijn bewustzijn verloor. [2] (…)
Toen ik bij kwam, zag ik dat de twee jongens er niet meer waren. Ik voelde op dat
moment een hevige pijn in mijn gezicht. Ik voelde pijn in mijn kaken en ik zag dat ik heel erg uit mijn mond bloedde. (...)
Ik voel op dit moment ook veel hoofdpijn. Ik voel veel pijn aan mijn kaken. Mijn kaken zijn ook gebroken. Ik wordt vandaag, op 10 maart 2021, geopereerd aan beide kaken. [3]
De medische informatie betreffende [slachtoffer] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Uitwendig waargenomen letsel: kiezen passen niet op elkaar
Datum waarop de persoon is onderzocht: 9 maart 2021
Overige van belang zijnde informatie (operatie, blijvend letsel ed): meervoudige onderkaak breuk (beide zijden), waarvoor operatie in narcose
Geschatte duur van genezing: 6-8 weken [4]
De bevindingen van [verbalisant 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 13 maart 2021 sprak ik (…) met aangever [slachtoffer] . (…) Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat:
(…)
- zijn onderkaak is gebroken en is vastgezet met ijzeren pinnen;
- zijn bovenkaak ook beschadigd is en dat daar ook 2 grote schroeven in zitten;
(…) [5]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 9 maart 2021 (…) Op de [locatie] te Utrecht zijn meerdere camera’s aanwezig die uitkijken over de [locatie] . (…) Op de beelden zijn datum en tijdstip te zien.
Door mij werd het navolgende bevonden:
(…)
12.10.01
Verdachte (…l) haalt beide
mannen uit elkaar, draait zich om naar
het slachtoffer (…) en maakt
een schijnbeweging met zijn
rechterarm dat hij dreigt te slaan naar
het slachtoffer, (…) [6]
12.10.04
Verdachte (…) slaat het
slachtoffer toch met zijn rechter vuist
en haalt hard uit. Deze komt tegen de
linker kaak van het slachtoffer (…)
12.10.04
Verdachte (…) slaat het
slachtoffer (…l) zo hard dat
het slachtoffer op de grond valt.
(…)
12.10.07
Het slachtoffer (…) ligt op de
grond van de vuistslag die hij gekregen
had van de verdachte, (…)
Ondanks dat het slachtoffer op de
grond ligt haalt de verdachte
nogmaals uit met zijn rechtervuist en
slaat het slachtoffer wederom op zijn
gelaat. (…) [7]
12.10.12
Verdachte (…) slaat nogmaals
het slachtoffer (…) die nog
steeds op de grond ligt en slaat
wederom met zijn rechtervuist op het
hoofd van de verdachte.
12.10.15
Verdachte (…) schopt met zijn
rechterbeen vol en met veel kracht
tegen het hoofd van het slachtoffer
(…) terwijl het slachtoffer nog
steeds op de grond ligt. [8]
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
V: Vraag Verbalisant
A: Antwoord Verdachte
O: Opmerking Verbalisant
O: (…) je wordt er van verdachte op 9 maart 2021 omstreeks 12.00 uur een man te hebben mishandeld. Dit zou gebeurd zijn op de [locatie] te Utrecht.
A: (…) Ik kwam op de [locatie] (…). Ik heb hem een klap gegeven. (…) Ik sloeg hem gewoon met de vuist. [9]
Overwegingen
I.
Met de raadsman en officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Verdachte zal dan ook van dat feit worden vrijgesproken.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de geweldshandelingen, daarbij ook de verklaring van verdachte in ogenschouw nemende, kan niet worden vastgesteld dat de er sprake was van vol opzet, gericht op de dood van het slachtoffer. Daarnaast valt niet vast te stellen dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen van dien aard waren dat daardoor de aanmerkelijk kans ontstond dat letsel zou worden veroorzaakt waardoor het slachtoffer zou komen te overlijden.
II.
De raadsman heeft met betrekking tot de onder subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling aangevoerd dat het letsel bij het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Verder kan volgens de raadsman niet bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft dan ook verzocht verdachte van het subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is, om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer eerst een harde vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Verdachte heeft met deze vuistslag het slachtoffer dermate hard geraakt dat deze op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte het dan op de grond liggende en weerloze slachtoffer nog tweemaal tegen het gezicht dan wel het hoofd geslagen en eenmaal vol en met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt.
Als gevolg van dit door verdachte gepleegde geweld heeft het slachtoffer een meervoudige kaakbreuk (beide zijden) opgelopen. Het slachtoffer is in verband met dit letsel onder narcose geopereerd. De onderkaak is vastgezet met ijzeren pinnen en in de bovenkaak zijn twee schroeven geplaatst. De geschatte duur van genezing was 6-8 weken. Dit letsel is naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr.
Voor verdachte was het, gelet op de hiervoor beschreven uiterlijke verschijningsvorm van het gepleegde geweld en de plek waartegen dit werd uitgeoefend (hoofd/gezicht), voorzienbaar dat het slachtoffer genoemd letsel zou oplopen. Door zo te handelen heeft verdachte dan ook (vol) opzet gehad op het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht dan ook het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op omstreeks 9 maart 2021 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaarlichamelijk letsel, te weten een op diverse plekken gebroken kaak, heefttoegebracht door die [slachtoffer]- te stompen tegen het gezicht, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] tenval is gekomen en- vervolgens meermalen te slaan/stompen tegen het hoofd/gezicht en metgeschoeide voet te schoppen tegen het hoofd/gezicht, terwijl die[slachtoffer] weerloos op de grond lag.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder het subsidiair feit meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zoals hiervoor weergegeven integrale vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk gevangenisstraf.
Met betrekking tot de strafmaat heeft de raadsman er op gewezen dat verdachte direct door de rechter-commissaris is geschorst, dat hij zich sinds dit tijd al ruim een jaar aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, dat hij sinds die schorsing ook geen nieuwe strafbare feit heeft begaan en dat verdachte geen recidive heeft met betrekking tot geweldsdelicten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte is in het centrum van Utrecht op een opstootje tussen twee mannen afgelopen. Verdachte heeft de twee mannen, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer] , uit elkaar gehaald. In plaats van het hier bij te laten heeft verdachte zich vervolgens richting [slachtoffer] gewend en is hij overgaan tot een explosie van geweld in diens richting. Zo heeft hij hem hard in het gezicht geslagen, waardoor deze [slachtoffer] op de grond terechtkwam. Hierna heeft verdachte nog tweemaal op het hoofd/gezicht van de op de grond liggende en weerloze [slachtoffer] geslagen en hem ook met geschoeide voet hard tegen het hoofd geschopt.
Door dit door verdachte uitgeoefende zinloze geweld heeft [slachtoffer] een meervoudige kaakbreuk opgelopen. Voor dit letsel is hij onder narcose geopereerd.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het behoeft geen betoogd dat het een grote impact heeft op personen wanneer zij slachtoffer worden van dergelijk geweld. Dit op klaarlichte dag in het centrum van Utrecht gepleegde ernstige geweldsdelict draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft voor zijn lafhartige handelen op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen, wat de rechtbank in strafverzwarende zin zal meewegen.
De persoon van verdachte
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 9 juli 2022 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen ter zake geweldsdelicten. Derhalve zal verdachte als first offender worden beschouwd.
Over verdachte heeft mw. [B] , reclasseringswerker, namens Reclassering Nederland een rapport opgesteld. In dit rapport van 12 januari 2021 wordt weergegeven dat verdachte weinig probleeminzicht toont en niet gemotiveerd is voor interventies. Verdachte heeft zich sinds maart 2021 wel gehouden aan het schorsingstoezicht. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Door de reclassering wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Strafkader
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor min of meer soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaren verbinden. Met deze voorwaardelijke straf hoopt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De door de rechtbank opgelegde is lager dan de strafeis van de officier van justitie. Bij de afweging over de strafmaat heeft de rechtbank iets meer dan de officier van justitie laten meewegen dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit met justitie in aanraking is gekomen en dat hij zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is door de rechter-commissaris met ingang van 15 maart 2021 geschorst. De raadsman heeft verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de hoogte van de op te leggen straf, maken dat het strafvorderlijk belang bij hervatting van de voorlopige hechtenis thans prevaleert boven het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing hiervan. Het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal dan ook worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.681,66. Dit bedrag bestaat uit € 181,66 aan materiële schade en € 7.500,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
De immateriële schade bestaat uit tweemaal € 31,-- aan daggeldvergoeding en een totaalbedrag van € 119,66 ten aanzien van het opvragen van medische informatie.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vordering geheel toe te wijzen.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van het toe te wijzen bedrag, alsmede voor de verschuldigde wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel op de leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op het pleidooi tot integrale vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Subsidiair heeft de raadsman zich met betrekking tot de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schade heeft zich op het standpunt gesteld dat matiging in de rede ligt. Hierbij heeft hij aangevoerd dat sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij en dat die minstens op 50% dient te worden vastgesteld. Verder staat volgens de raadsman onvoldoende vast dat het hematoom/cyste een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Ook is het volgens de raadsman maar de vraag in hoeverre blijvende klachten/psychische schade verdachte kunnen worden toegerekend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het deel dat ziet op de daggeldvergoeding niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering ten aanzien van die kosten onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van een nadere onderbouwing zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De schade voor zover die betrekking heeft op het opvragen van medische informatie ter hoogte van in totaal € 119,66 komt voor vergoeding in aanmerking, nu dit kosten zijn ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Deze rechtbank acht deze kosten ook redelijk en zal daarom de vordering wat betreft de materiële schade tot dat bedrag toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank constateert echter ook dat (de hoogte van) de vordering op een aantal punten betwist wordt door verdediging. De behandeling van de vordering levert voor dat deel, mede gelet op de aard van betwisting, een onevenredige belasting van het strafgeding op. Naar het oordeel van de rechtbank kan met betrekking tot de immateriële schade– naar maatstaven van billijkheid – een bedrag van € 3.000,- toegewezen worden. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij in dat deel van de vordering, zoals hiervoor overwogen, niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Totale schade
De rechtbank zal in totaal de schade toewijzen tot een bedrag van € 3.119,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.119,66, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 maart 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 41 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 82 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.119,66;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 3.119,66 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 41 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door E.H.M. Druijf, voorzitter, mrs. P.C. Quack en J.J. Peerboom, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2022.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Utrechtter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
- op/tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die
ten val is gekomen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen op/tegen het het hoofd/gezicht heeft
geslagen/gestompt en/of (met geschoeide voet) op/tegen het hoofd/gezicht heeft
geschopt/getrapt, terwijl die [slachtoffer] weerloos op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten een (op diverse plekken) gebroken kaak, heeft
toegebracht door die [slachtoffer]
- te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten
val is gekomen en/of
- (vervolgens) meermalen te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht en/of (met
geschoeide voet) te schoppen/trappen op/tegen het hoofd/gezicht, terwijl die
weerloos op de grond lag;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer]
- te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten
val is gekomen en/of
- (vervolgens) meermalen te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht en/of (met
geschoeide voet) te schoppen/trappen op/tegen het hoofd/gezicht, terwijl die
weerloos op de grond lag;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met registratienummer PL0900-2021074359, opgemaakt door de Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 62. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , pag. 18.
3.Idem, pag. 19.
4.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] en opgemaakt door dr. [A] , losbladig en voorzien van registratienummer PL0900-2021074359-1.
5.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pag. 21.
6.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pag. 43.
7.Idem, pag. 44.
8.Idem, pag. 45.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pag. 54.