ECLI:NL:RBMNE:2022:3985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
16/347205-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en cocaïne in Wilnis

Op 5 oktober 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met haar echtgenoot beschuldigd werd van witwassen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 18.000,-, terwijl zij vrijgesproken werd van het witwassen van € 6.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet voldoende was onderzocht door het Openbaar Ministerie. De verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.C. Polat, en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 5 april en 21 september 2022. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van 3,48 kilogram cocaïne en het witwassen van geldbedragen die afkomstig zouden zijn uit misdrijven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van de cocaïne en het geldbedrag van € 12.500,-, wat leidde tot haar vrijspraak voor deze feiten. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk wist van het geldbedrag van € 18.000,-, dat in de woning was aangetroffen, en dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/347205-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 oktober 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd te P.I. [verblijfplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: verdachte.
Verdachte wordt bijgestaan door mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft in het openbaar plaatsgevonden op 5 april 2022 en
21 september 2022. De rechtbank heeft op laatstgenoemde datum de strafzaak inhoudelijk behandeld, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 16/346976-21).
De officier van justitie mr. A.E. Lohuis en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 29 december 2021 te Wilnis samen met een ander 3,48 kilogram cocaïne voorhanden heeft gehad;
feit 2op 29 december 2021 te Wilnis samen met een ander ongeveer € 36.515,-, 135 Engelse Pond en 60 Ierse pond opzettelijk heeft witgewassen uit (primair) eigen misdrijf of (subsidiair) enig misdrijf.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en aan witwassen. Verdachte was woonachtig in de woning waar de cocaïne en de geldbedragen zijn aangetroffen. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat zij daarvan wist en daarover kon beschikken. In de kelder lagen bovendien jassen van verdachte die zij, naar eigen zeggen, daar heeft neergelegd, terwijl de cocaïne in dezelfde kelder in een geopende tas en daarmee in het zicht lag.
Van een min of meer verifieerbare verklaring door verdachte over de legitieme herkomst van het geld is geen sprake. Het aanwezige witwasvermoeden voor het geld is dus niet weggenomen. Er moet vanuit worden uitgegaan dat het totale geldbedrag afkomstig is uit eigen misdrijf.
Het standpunt van de verdediging
Verweer vormverzuimen - bewijsuitsluiting
De raadsman heeft aangevoerd dat in het opsporingsonderzoek naar [medeverdachte] dermate ernstig en nadelig onherstelbare vormverzuimen zijn begaan dat het bewijs verkregen uit de doorzoeking van de auto van [medeverdachte] en uit de doorzoeking van de woning, ook in de zaak van verdachte dient te worden uitgesloten. Daarbij dient op grond van de uitspraak
Güner vs. Turkijevan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voorbij gegaan te worden aan de zogenoemde Schutznormtheorie.
Bewijsverweren ten aanzien van feit 1 en feit 2
De raadsman heeft gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde. Verdachte heeft verklaard dat zij geen wetenschap had van het in de keuken aangetroffen geldbedrag van € 18.000,- en de in de kelder aangetroffen tas met het geldbedrag van € 12.500,- en de cocaïne. Ook kon zij niet over deze voorwerpen beschikken. Verder heeft [medeverdachte] als getuige in de zaak van verdachte verklaard dat het hiervoor genoemde geld van hem is en dat verdachte hier geen weet van had.
Verdachte heeft daarnaast bij de doorzoeking de rechter-commissaris gewezen op een aantal plaatsen in de woning waar haar geld lag, in totaal ten bedrage van € 6.030,-. Verdachte heeft toegelicht dat het contante geld afkomstig is uit haar winkels en dat zij dat geldbedrag nog moest afstorten. Verdachte heeft twee stortingsbewijzen verstrekt evenals het kasboek van die winkels over de maanden november en december 2021. Daaruit blijkt dat verdachte telkens aan het einde van de maand haar omzet afstort. Zij spaart dit contante geld op onder meer vanwege de kosten die zijn gemoeid met het afstorten bij de bank. Verdachte heeft hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat deze geldbedragen niet uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens nagelaten om nader onderzoek naar deze verklaring te doen, bijvoorbeeld door onderliggende stukken op te vragen of concreet kenbaar te maken wat er niet zou kloppen. Dat is echter niet gebeurd, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer tot bewijsuitsluiting
De rechtbank overweegt dat, indien sprake zou zijn van een onrechtmatige doorzoeking van de auto van [medeverdachte] , dit een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek tegen [medeverdachte] zou kunnen opleveren.
In de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 16/346976-21), waarin de rechtbank vandaag eveneens uitspraak doet, is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat sprake was van onherstelbare vormverzuimen. Ten overvloede overweegt de rechtbank voorts dat – ware gebleken van een dergelijk vormverzuim – niet is gebleken dat verdachte daarvan daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting.
Vrijspraak feit 1 en partiële vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en onder feit 2 primair ten aanzien van de geldbedragen van € 12.500,- en van
€ 6.030,- ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het voorhanden hebben van 3,48 kilo cocaïne en het bedrag van € 12.500,- als volgt. Het gaat om voorwerpen die in een tas in de kelder lagen. Hoewel de rechtbank uit het dossier en de verklaring van verdachte afleidt dat verdachte woonachtig was in de woning, is dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte daarmee ook wetenschap had van de in de kelder aangetroffen tas. Verdachte heeft ontkend dat zij dit wist. [medeverdachte] is ter zitting als getuige gehoord en hij heeft verklaard dat de goederen van hem waren en dat verdachte niets wist van de cocaïne en het geld in de tas in de kelder. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat overtuigend bewijs ontbreekt waaruit volgt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne en van het geldbedrag van € 12.500,- in de kelder van de woning. Daarom zal de rechtbank haar hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van een bedrag van € 6.030,- als volgt. Verdachte heeft dit bedrag tijdens de doorzoeking van de woning bij de rechter-commissaris aangewezen en een verklaring gegeven over de herkomst daarvan, te weten contante inkomsten uit haar winkels. Die verklaring heeft zij later onderbouwd met een aantal bewijsstukken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de legale herkomst van dat geldbedrag.
De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de verklaring van verdachte alsnog ongeloofwaardig maken. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het bedrag van € 6.030,- heeft witgewassen, zodat zij hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2(witwassen € 18.000,-)
De rechtbank gaat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen [1] en het verhandelde ter terechtzitting uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 29 december 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [straat] te [plaats] . In de keuken aan de achterzijde van de woning is een hoeveelheid briefgeld aangetroffen. Het briefgeld lag in een keukenkast op de tweede plank van boven gezien, zat in een zwarte plastic tas en was geseald in een doorzichtige verpakking. Op de verpakking stond met zwart stift geschreven ‘18K -> [bijnaam] ’. [2] In het keukenkastje en op de desbetreffende plank stonden bovendien meerdere voorwerpen voor dagelijks gebruik, zoals bakjes en glazen. [3] Het gaat in totaal om een bedrag van € 18.000,- [4] en bestond uit een met elastiek bij elkaar gebonden stapel van briefjes van € 20,- en € 50,-. [5]
Uit de schriftelijk opgemaakte huurovereenkomst voor de betreffende woning is gebleken dat deze huurovereenkomst op 1 juli 2020 is ingegaan, dat verdachte en [medeverdachte] zijn aangeduid als de huurders en dat de maandelijks door de huurders te betalen huurprijs € 2.050,- bedroeg. [6]
[medeverdachte] heeft als getuige ter terechtzitting van 21 september 2022 tegenover de rechtbank verklaard dat het in de keuken van de woning te [plaats] aangetroffen geldbedrag van
€ 18.000,- en de in de kelder aangetroffen cocaïne van hem is. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 21 september 2022 tegenover de rechtbank verklaard dat zij het merendeel van de tijd in de woning te [plaats] verbleef. [8]
De rechtbank heeft uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen de overtuiging verkregen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het geldbedrag van € 18.000,- en dat zij daarover kon beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte grotendeels woonachtig was in en gebruik maakte van de woning waar het geldbedrag is aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gebruiker van een woning wetenschap heeft van de aldaar aanwezige goederen en dat die goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Daar komt in dit geval bij dat het gaat om een goed dat (in een plastic zak) in het zicht lag tussen dagelijkse gebruiksvoorwerpen.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte de plastic tas daar niet gezien heeft, noch heeft geverifieerd wat daarin zat.
De rechtbank is van oordeel dat een witwasvermoeden ten aanzien van het geldbedrag van
€ 18.000,- is gerechtvaardigd, waarbij de rechtbank de hoogte van het aangetroffen geldbedrag heeft betrokken. Verder heeft de rechtbank betrokken de omstandigheid dat in de woning een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen waarvan medeverdachte en tevens medebewoner [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daarvan de eigenaar is.
Er is voorts geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de legale herkomst van dat geldbedrag. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders zijn dan dat het geldbedrag afkomstig is uit enig door medepleger [medeverdachte] gepleegd misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte hebben geweten dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf, waarbij de rechtbank heeft betrokken de plaats waar het geldbedrag is aangetroffen, alsmede de wijze van verpakking, de omvang van het geldbedrag en het opschrift op de verpakking.
Gelet hierop heeft verdachte een geldbedrag van € 18.000,- samen met [medeverdachte] voorhanden gehad, welk geldbedrag onmiddellijk afkomstig was van enig door [medeverdachte] gepleegd misdrijf.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2op 29 december 2021 te Wilnis, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van 18.000 Euro voorhanden heeft gehad terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.De kwalificatie en de strafbaarheid van het feit

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2medeplegen van eenvoudig witwassen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Oplegging van straf

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaat verweer gevoerd gelet op het standpunt dat verdachte integraal van alle tenlastegelegde feiten vrijgesproken dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 18.000,-. Door witwassen van geld wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien werkt de vermenging van crimineel verworven vermogen met ogenschijnlijk legaal vermogen ondermijning van de rechtsorde in de hand.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel van 17 augustus 2022 van het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 april 2022. Uit dat advies volgt dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat. Daarnaast wordt bij een veroordeling geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu interventies of toezicht niet nodig wordt bevonden. Een gevangenisstraf wordt, gezien de bedrijven die verdachte beheert (met mogelijk financiële problemen tot gevolg bij detentie), de zorgtaken die ze heeft en haar kwetsbare gezondheid, onwenselijk geacht.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van soortgelijke feiten en aansluiting gezocht bij de hoogte van het bewezen verklaarde witwasbedrag. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat zij niet tot een bewezenverklaring komt van al die feiten die door de officier van justitie ten laste zijn gelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank overgaan tot opheffen van het
geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 75 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr.
S.D. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2022.
mr. Quak is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 29 december 2021 te Wilnis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- ( in de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,48 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij op of omstreeks 29 december 2021 te Wilnis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 36.515 Euro en/of 135 Engelse Pond en/of 60 Ierse Pond, althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en)
onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 december 2021 te Wilnis
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(van) (een) geldbedrag(en) van (ongeveer) 36.515 Euro en/of 135 Engelse Pond en/of 60 Ierse Pond, althans een of meer voorwerpen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal uit het proces-verbaal van politie Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, Noord-West Nederland, registratienummer: PL1300-2021267261, gesloten d.d. 12 februari 2022, doorgenummerd p. 1 tot en met 179 (einddossier) en het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2022, registratienummer PL1300-2021267261-71 (2 pagina’s). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 100.
3.Eigen waarneming van de rechtbank van de foto op p. 102.
4.Kennisgeving van inbeslagname met registratienummer PL1300-201267261-25.
5.Eigen waarneming van de rechtbank van de foto op p. 102.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 126.
7.Verklaring van getuige [medeverdachte] ter terechtzitting op 21 september 2022.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 september 2022.