In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022, stond de verdachte terecht op verdenking van verkrachting en andere seksuele delicten, gepleegd op 5 januari 2019 te Soest. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de nacht van 5 op 6 januari 2019 iets heeft plaatsgevonden, maar dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. De verklaring van de aangeefster, die stelde dat de verdachte haar had verkracht terwijl zij sliep, werd niet voldoende ondersteund door objectief bewijs. De rechtbank merkte op dat de verklaringen van de getuigen, waaronder de partner van de aangeefster, op belangrijke punten van elkaar verschilden en dat er geen forensisch bewijs was, aangezien de aangeefster pas drie maanden na het incident aangifte deed. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de tenlastegelegde feiten en sprak hem vrij. De benadeelde partij, de aangeefster, had een schadevergoeding van € 7.500,- gevorderd, maar deze vordering werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken.