ECLI:NL:RBMNE:2022:3983

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
16/217172-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van dwang met betrekking tot pedagogisch medewerker

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022, stond de verdachte terecht op beschuldiging van dwang, zoals omschreven in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, een pedagogisch medewerker, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 april 2019 tot en met 31 juli 2019, zich met uitlatingen en aanrakingen opgedrongen te hebben aan een minderjarige, aangeduid als [A]. De zaak kwam voort uit een aangifte van de moeder van [A], die stelde dat de verdachte haar dochter ongewenst had aangeraakt. Na een sepot van de officier van justitie, die oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een strafvervolging, diende de raadsman van de verdachte een klacht in bij het gerechtshof, wat leidde tot een heropening van de zaak.

Tijdens de zitting op 21 september 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie meende dat de verklaringen van [A] voldoende steun vonden in getuigenverklaringen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verklaringen van [A] onbetrouwbaar waren en niet ondersteund werden door ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat het strafdossier en de verhandelingen ter zitting onvoldoende aanknopingspunten boden voor de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dwang. De rechtbank wees op de inconsistenties in de verklaringen van [A] en het gebrek aan ondersteunend bewijs van andere getuigen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij [A] wederrechtelijk had gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is op tegenspraak gewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/217172-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
zich in de periode van 1 april 2019 tot en met 31 juli 2019 te Utrecht met uitlatingen en aanrakingen heeft opgedrongen aan [A] en die [A] heeft gedwongen dit te dulden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Inleiding
Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis.
Op 23 juli 2019 deed [aangeefster] (moeder van [A] ) aangifte bij de politie, omdat verdachte, destijds werkzaam als pedagogisch medewerker in de tussenschoolse opvang, haar dochter op school zou hebben aangeraakt. Vervolgens werd naar aanleiding van deze aangifte een onderzoek gestart.
Verdachte ontving zeventien maanden later, op 11 december 2020, een sepotbrief van de officier van justitie, met daarin de mededeling dat de strafzaak tegen hem werd geseponeerd. De officier van justitie stelde zich op het standpunt dat niet was gebleken dat verdachte [A] met evident seksuele intentie aanraakte. Wel was naar het oordeel van de officier van justitie gebleken dat verdachte zich met uitlatingen en aanrakingen had opgedrongen aan [A] , waardoor verdachte zich schuldig had gemaakt aan het strafbare feit dwang. De officier van justitie besloot tot een beleidssepot en vervolgens om verdachte voor dit feit niet (verder) te vervolgen in verband met de nadelige gevolgen voor verdachte. Verdachte was vanaf 5 juli 2019 (de dag waarop [A] aan een lerares vertelde dat verdachte haar ongewenst had aangeraakt) op non-actief gesteld.
Tegen deze beslissing van de officier van justitie voerde de raadsman van verdachte de volgende procedures:
Op 21 december 2020 verzocht de raadsman van verdachte de Hoofdofficier van justitie
Midden-Nederland de zaak onvoorwaardelijk te seponeren met sepotcode 01 (niet wettig en overtuigend bewezen), (onder meer) omdat het beleidssepot van de officier van justitie zou leiden tot een aantekening op het strafblad van verdachte. Dit zou kunnen leiden tot hinder bij het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die verdachte nodig zou hebben voor het vinden van een baan.
Dit verzoek werd door De Hoofdofficier van justitie op 19 februari 2021 afgewezen.
De raadsman deed beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen het beleidssepot van de officier van justitie om verdachte niet (verder) te vervolgen voor dwang.
Ondertussen werd het verzoek van verdachte om een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van pedagogisch medewerker in de kinderopvang op 26 februari 2021 afgewezen, vanwege de registratie van deze zaak in de justitiële documentatie van verdachte.
Op 26 juli 2021 verklaarde het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het namens verdachte ingediende beklag gegrond en beval dit gerechtshof de officier van justitie een strafvervolging ter zake van het misdrijf omschreven in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang) in te stellen.
De zaak werd vervolgens behandeld op de terechtzitting van 21 september 2022 van deze rechtbank.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie voert aan dat de verklaring van [A] in voldoende mate steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] omdat [getuige 1] uit eigen waarneming heeft verklaard over de wijze waarop verdachte [A] heeft benaderd. Daarnaast wordt de verklaring van [A] ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , aangezien deze getuige heeft verklaard dat zij wel eens heeft gezien dat er sprake was van fysiek contact tussen verdachte en [A] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Hij voert aan dat de verklaringen van [A] onbetrouwbaar zijn omdat zij wisselend heeft verklaard, zij aantoonbaar in strijd met de waarheid heeft verklaard en de verklaringen van [A] ook expliciet worden tegengesproken door andere getuigen. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verklaringen van [A] geen enkele ondersteuning kennen in enig ander bewijs uit het dossier, in het bijzonder niet voor zover het gaat om fysieke aanrakingen door verdachte. Verder kunnen de ten laste gelegde handelingen, indien bewezen, niet worden gekwalificeerd als wederrechtelijk of als dwanghandelingen. Uit niets valt namelijk op te maken dat er sprake is geweest van een ernstige aantasting van de persoonlijke vrijheid van [A] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat verdachte door geweld, enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of enig andere feitelijkheid [A] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat [A] wisselend heeft verklaard over de uitlatingen en handelingen die zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien is uit de verklaringen van [A] niet duidelijk geworden wanneer verdachte de ten laste gelegde uitlatingen en aanrakingen zou hebben begaan. Verder worden de verklaringen van [A] met betrekking tot de verschillende handelingen van verdachte niet of nauwelijks ondersteund door de verklaringen van de andere getuigen in het dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van het ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mr. J.G. van Ommeren en mr. A. Scheper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 oktober 2022.
Mr. A. Scheper is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 april 2019 tot en met 31 juli 2019 te
Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) een
ander, te weten [A] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige
andere feitelijkheid gericht tegen die [A]
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
immers heeft verdachte (telkens)
- die [A] gedwongen te dulden dat hij die [A] de woorden heeft
toegevoegd: “schatje” en/of “Liefje” en/of “je ziet er mooi uit” en/of “je
bent het knapste meisje van de school” en/of “wat doe je na schooltijd”
en/of “schatje, ik houd van je” en/of “spring, ik vang je op, lieffie”,
althans woorden van dergelijke strekking en/of aard en/of
- die [A] (vaak, althans meerdere keren, en/of ongevraagd)
complimenten gegeven en/of
- ( voor langere tijd) (zonder aanleiding daartoe) naar die [A]
gestaard, althans haar (indringend) aangekeken dan wel (indringend) naar
haar gekeken, en/of
- die [A] bij/aan de hand(en) en/of de benen en/of de schouder(s)
en/of de heup(en) en/of de middel en/of het bovenlichaam
geknepen/aangeraakt/betast en/of
- die [A] (aan/bij haar bovenlichaam) vastgehouden,
en bestaande het geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) uit:
- het fysiek en/of mondeling opdringen van zichzelf aan die [A] en/of
- het voorbij gaan aan, althans in onvoldoende mate rekening houden met, de
verbale dan wel non verbale signalen van die [A] , dat zij die
woorden en/of aanrakingen niet (meer) wilde en/of door hem, verdachte,
met rust gelaten wilde worden en/of
- het door het leeftijdsverschil en/of het feitelijke en/of psychische (ook
vanwege zijn, verdachtes, rol als - (mede) verantwoordelijk -
begeleider/toezichthouder/leerkracht) overwicht doen opleveren, althans
doen ontstaan, van een zodanige (psychische) druk, althans situatie, dat
die [A] geen, althans onvoldoende, weerstand kon bieden;
( art. 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )