ECLI:NL:RBMNE:2022:3981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1337
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Ioaw-uitkering wegens inkomen uit persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.A.K. Rahman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een Ioaw-uitkering, maar deze werd afgewezen omdat zij een inkomen ontving uit het persoonsgebonden budget (pgb) van haar zoon, dat hoger was dan de toepasselijke uitkeringsgrondslag. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, onder andere wegens schending van de hoorplicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de Ioaw-uitkering terecht was, omdat het inkomen uit het pgb als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden werd aangemerkt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er een schending van de hoorplicht was, omdat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord naar aanleiding van de gewijzigde motivering van de afwijzing. Desondanks heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.K. Rahman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum(verweerder)
(gemachtigde: S. van Marion).

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres had vanaf 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2021 recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Eiseres heeft op 5 juli 2021 een aanvraag gedaan op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw).
1.2.
Op 5 juli 2021 heeft eiseres ook een uitkering op grond van de ‘Private Aanvulling WW & WGA’ (PAWW) ingediend. Op 9 juli 2021 heeft de Stichting PAWW besloten dat eiseres vanaf 1 augustus 2021 tot en met 30 september 2022 een PAWW-uitkering ontvangt van € 2.105,77.
1.3.
Verweerder heeft de aanvraag om een Ioaw-uitkering met het besluit van 5 augustus 2021 afgewezen omdat eiseres de PAWW-uitkering krijgt. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 24 januari 2021 heeft verweerder de motivering van het besluit van 5 augustus 2021 gewijzigd en aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat eiseres als zorgverlener van haar zoon inkomsten ontvangt uit het persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 3.664,26 bruto per maand. Omdat dit inkomen hoger is dan de toepasselijk grondslag voor een alleenstaande van 23 jaar en ouder van € 1.338,14 bruto, komt eiseres niet voor een Ioaw-uitkering in aanmerking.
1.5.
Eiseres heeft op 4 februari 2022 laten weten dat zij zich nog steeds niet kan vinden in de weigering van de Ioaw-uitkering. Verder stelt eiseres verweerder in gebreke wegens het niet op tijd beslissen op het bezwaar van 10 augustus 2021 en verzoekt zij verweerder om binnen twee weken een besluit te nemen. Op 2 maart 2022 heeft eiseres beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
1.6.
Op 2 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de Ioaw-uitkering ongegrond verklaard (bestreden besluit). Op 1 april 2022 heeft verweerder een dwangsom toegekend van € 276,-. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.7.
Verweerder heeft op 26 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het beroep is behandeld op de zitting op 28 juli 2022. Eiseres en de gemachtigde van verweerder waren in de zittingszaal aanwezig. De gemachtigde van eiseres heeft via een beeldverbinding deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar
2. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk. Dit is om de volgende reden. Eiseres wilde met haar beroep bereiken dat verweerder alsnog zou beslissen op haar bezwaar. Omdat verweerder dit inmiddels heeft gedaan en ook een dwangsom heeft toegekend, dient het beroep van eiseres in zoverre geen doel meer. Eiseres heeft zogezegd geen procesbelang meer bij haar beroep.
Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 2 maart 2022
3. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 5 juli 2021 (datum Ioawaanvraag) tot en met 5 augustus 2021 (datum afwijzingsbesluit).
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag om een Ioaw-uitkering op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. In de bijlage bij deze uitspraak staan de relevante wettelijke bepalingen (bijlage 1).
5. De rechtbank overweegt dat de Ioaw een voorziening biedt tegen het risico van inkomstenderving als gevolg van (voortdurende) werkloosheid. De Ioaw sluit aan op bestaande sociale voorzieningen, zoals de Werkloosheidswet, maar komt vóór de bijstand.
6. Recht op een Ioaw-uitkering heeft een werkloze werknemer, die behoort tot de personenkring, zoals bepaald in artikel 2 van de Ioaw, van wie het inkomen (eventueel aangevuld met dat van de partner) beneden de toepasselijke uitkeringsgrondslag ligt. Met andere woorden, als een werkloze werknemer behoort tot de personenkring dan moet er duidelijkheid bestaan over de woon- en leefsituatie van deze werkloze en moet er onderzocht worden of hij inkomsten uit of in verband met arbeid ontvangt of een inkomen heeft dat lager is dan het toepasselijke sociaal minimum ‑ ook wel grondslag genoemd ‑ en of er geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
7. Niet in geschil is dat eiseres op het moment van de aanvraag een alleenstaande werkloze werknemer was en behoort tot de personenkring van de Ioaw. Verweerder heeft de aanvraag om een Ioaw-uitkering echter afgewezen omdat eiseres een inkomen heeft boven de voor haar van toepassing zijnde Ioawgrondslag.
Zijn de door eiseres ontvangen pgbgelden inkomen in de zin van de Ioaw?
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de vergoeding die zij uit het pgb van haar zoon ontvangt als inkomen aanmerkt. Tussen haar en haar zoon bestaat geen (zorg)arbeidsovereenkomst, de werkzaamheden worden in opdracht uitgevoerd. Eiseres betaalt ook geen loonbelasting maar inkomstenbelasting.
9. Vaststaat dat eiseres gelden ontvangt uit het pgb van haar zoon (€ 3.664,26 per maand). De rechtbank oordeelt dat verweerder deze inkomsten terecht als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3:90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) heeft aangemerkt. Daarmee behoren deze inkomsten tot het in artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) gedefinieerde inkomen uit arbeid. Dergelijke inkomsten zijn van belang voor de vaststelling van de hoogte van de Ioaw-uitkering. Omdat de inkomsten hoger zijn dan de voor eiseres van toepassing zijn Ioaw-grondslag heeft verweerder de aanvraag om een Ioawuitkering terecht afgewezen. Eiseres heeft gesteld dat zij een structurele vergoeding ontvangt, dat zij achteraf declareert en dat als zij geen zorg verleent zij ook geen vergoeding ontvangt. Eiseres heeft echter geen stukken ingeleverd waaruit blijkt dat een en ander heeft geleid tot een inkomen lager dan de voor haar geldende grondslag van € 1.338,14 bruto per maand. Bovendien heeft eiseres in haar aanvraag om een Ioaw-uitkering vermeld dat zij € 3.600,- per maand verdient en staat in het door eiseres overgelegde besluit van het Uwv van 8 augustus 2019 dat eiseres gemiddeld 174 uur per maand als mantelzorger werkt. Uit de stukken blijkt dan ook niet dat sprake is van wisselende uren en wisselende inkomsten.
Gaat een vergelijking van de Ioaw met de WW en PAWW op?
10. Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de gelden die zij uit het pgb ontvangt in het kader van de Ioaw wel als inkomen worden aangemerkt, terwijl bij de toekenning van de WW en de PAWW deze ontvangsten niet op de uitkering in mindering worden gebracht. Eiseres wijst hierbij op het besluit van het Uwv van 8 augustus 2019.
11. De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van 8 augustus 2019 staat dat het Uwv een vrijlating hanteert met betrekking tot de WW van de werkzaamheden als zorgverlener, omdat eiseres die werkzaamheden al verrichtte voordat zij werkloos werd, de zogenaamde vrijgestelde uren. De Ioaw kent een dergelijke vrijlating echter niet en ook in het AIB is deze vrijlating niet opgenomen. Op de vraag van de rechter wat de relevantie is van een vergelijking van de Ioaw met deze regelingen is de gemachtigde ter zitting niet ingegaan.
Is sprake van schending van de hoorplicht?
12. Eiseres voert tot slot aan dat er sprake is van een schending van de hoorplicht. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder in eerste instantie de aanvraag om een Ioawuitkering met het besluit van 5 augustus 2021 had afgewezen omdat eiseres een PAWW-uitkering krijgt. In de gronden van bezwaar van 22 september 2021 heeft eiseres meegedeeld dat zij haar bezwaar tegen dit besluit niet op een hoorzitting wil toelichten. Verweerder heeft vervolgens op 24 januari 2022 een nieuw primair besluit genomen en de motivering van de afwijzing van de Ioaw-aanvraag gewijzigd. Eiseres heeft op 4 februari 2022 aangegeven dat zij het nog steeds niet eens is met de afwijzing.
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres (weer) in de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord naar aanleiding van haar bezwaar gericht tegen het besluit van 24 januari 2022. Met dit besluit heeft verweerder immers een totaal andere motivering aan de afwijzing van de Ioaw ten grondslag gelegd. Bovendien had het ook op de weg van verweerder gelegen om eiseres in de gelegenheid te stellen om de gronden van haar bezwaarschrift van 4 februari 2022 aan te vullen. De beslissing op bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Dat eiseres in de brief van 4 februari 2022 verweerder in gebreke stelt en verzoekt om binnen twee weken een besluit te nemen laat onverlet dat verweerders besluitvorming moet voldoen aan de eisen die daaraan in het kader van de zorgvuldigheid worden gesteld.
15. Aannemelijk is echter dat eiseres door het achterwege laten van deze hoorzitting niet is benadeeld, nu zij in het beroepschrift en ter zitting voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt toe te lichten en (nader) te onderbouwen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de schending van artikel 7:9 van de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond.
17. Vanwege het geconstateerde gebrek (schending van de hoorplicht) zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
18. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 augustus 2022.
de griffier in verhinderd
om deze uitspraak te
ondertekenen
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage 1: Wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw).
Op grond van artikel 5, eerste lid, onder b van de Ioaw heeft de alleenstaande werkloze werknemer die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft recht op uitkering indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde tot en met zesde lid vastgestelde grondslag.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Ioaw, bedraagt de uitkering het verschil tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ioaw wordt onder inkomen verstaan inkomen uit arbeid of overig inkomen. Wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid of overig inkomen is op grond van artikel 8, derde lid, van de Ioaw nader uitgewerkt in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB).
Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB)
In artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder c, van het AIB is bepaald dat onder inkomen uit arbeid wordt verstaan het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB), behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet, voor zover de uitkeringsgerechtigde geen werknemer is als bedoeld in de onderdelen a en b.
Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB)
In artikel 3:90 van de Wet IB is bepaald dat het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag is van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling (§ 3.4.3 Terbeschikkingstellingsvrijstelling).