Beoordeling door de rechtbank
Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar
2. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk. Dit is om de volgende reden. Eiseres wilde met haar beroep bereiken dat verweerder alsnog zou beslissen op haar bezwaar. Omdat verweerder dit inmiddels heeft gedaan en ook een dwangsom heeft toegekend, dient het beroep van eiseres in zoverre geen doel meer. Eiseres heeft zogezegd geen procesbelang meer bij haar beroep.
Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 2 maart 2022
3. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 5 juli 2021 (datum Ioawaanvraag) tot en met 5 augustus 2021 (datum afwijzingsbesluit).
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag om een Ioaw-uitkering op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. In de bijlage bij deze uitspraak staan de relevante wettelijke bepalingen (bijlage 1).
5. De rechtbank overweegt dat de Ioaw een voorziening biedt tegen het risico van inkomstenderving als gevolg van (voortdurende) werkloosheid. De Ioaw sluit aan op bestaande sociale voorzieningen, zoals de Werkloosheidswet, maar komt vóór de bijstand.
6. Recht op een Ioaw-uitkering heeft een werkloze werknemer, die behoort tot de personenkring, zoals bepaald in artikel 2 van de Ioaw, van wie het inkomen (eventueel aangevuld met dat van de partner) beneden de toepasselijke uitkeringsgrondslag ligt. Met andere woorden, als een werkloze werknemer behoort tot de personenkring dan moet er duidelijkheid bestaan over de woon- en leefsituatie van deze werkloze en moet er onderzocht worden of hij inkomsten uit of in verband met arbeid ontvangt of een inkomen heeft dat lager is dan het toepasselijke sociaal minimum ‑ ook wel grondslag genoemd ‑ en of er geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
7. Niet in geschil is dat eiseres op het moment van de aanvraag een alleenstaande werkloze werknemer was en behoort tot de personenkring van de Ioaw. Verweerder heeft de aanvraag om een Ioaw-uitkering echter afgewezen omdat eiseres een inkomen heeft boven de voor haar van toepassing zijnde Ioawgrondslag.
Zijn de door eiseres ontvangen pgbgelden inkomen in de zin van de Ioaw?
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de vergoeding die zij uit het pgb van haar zoon ontvangt als inkomen aanmerkt. Tussen haar en haar zoon bestaat geen (zorg)arbeidsovereenkomst, de werkzaamheden worden in opdracht uitgevoerd. Eiseres betaalt ook geen loonbelasting maar inkomstenbelasting.
9. Vaststaat dat eiseres gelden ontvangt uit het pgb van haar zoon (€ 3.664,26 per maand). De rechtbank oordeelt dat verweerder deze inkomsten terecht als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3:90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) heeft aangemerkt. Daarmee behoren deze inkomsten tot het in artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) gedefinieerde inkomen uit arbeid. Dergelijke inkomsten zijn van belang voor de vaststelling van de hoogte van de Ioaw-uitkering. Omdat de inkomsten hoger zijn dan de voor eiseres van toepassing zijn Ioaw-grondslag heeft verweerder de aanvraag om een Ioawuitkering terecht afgewezen. Eiseres heeft gesteld dat zij een structurele vergoeding ontvangt, dat zij achteraf declareert en dat als zij geen zorg verleent zij ook geen vergoeding ontvangt. Eiseres heeft echter geen stukken ingeleverd waaruit blijkt dat een en ander heeft geleid tot een inkomen lager dan de voor haar geldende grondslag van € 1.338,14 bruto per maand. Bovendien heeft eiseres in haar aanvraag om een Ioaw-uitkering vermeld dat zij € 3.600,- per maand verdient en staat in het door eiseres overgelegde besluit van het Uwv van 8 augustus 2019 dat eiseres gemiddeld 174 uur per maand als mantelzorger werkt. Uit de stukken blijkt dan ook niet dat sprake is van wisselende uren en wisselende inkomsten.
Gaat een vergelijking van de Ioaw met de WW en PAWW op?
10. Eiseres voert verder aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de gelden die zij uit het pgb ontvangt in het kader van de Ioaw wel als inkomen worden aangemerkt, terwijl bij de toekenning van de WW en de PAWW deze ontvangsten niet op de uitkering in mindering worden gebracht. Eiseres wijst hierbij op het besluit van het Uwv van 8 augustus 2019.
11. De rechtbank stelt vast dat in de beschikking van 8 augustus 2019 staat dat het Uwv een vrijlating hanteert met betrekking tot de WW van de werkzaamheden als zorgverlener, omdat eiseres die werkzaamheden al verrichtte voordat zij werkloos werd, de zogenaamde vrijgestelde uren. De Ioaw kent een dergelijke vrijlating echter niet en ook in het AIB is deze vrijlating niet opgenomen. Op de vraag van de rechter wat de relevantie is van een vergelijking van de Ioaw met deze regelingen is de gemachtigde ter zitting niet ingegaan.
Is sprake van schending van de hoorplicht?
12. Eiseres voert tot slot aan dat er sprake is van een schending van de hoorplicht. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder in eerste instantie de aanvraag om een Ioawuitkering met het besluit van 5 augustus 2021 had afgewezen omdat eiseres een PAWW-uitkering krijgt. In de gronden van bezwaar van 22 september 2021 heeft eiseres meegedeeld dat zij haar bezwaar tegen dit besluit niet op een hoorzitting wil toelichten. Verweerder heeft vervolgens op 24 januari 2022 een nieuw primair besluit genomen en de motivering van de afwijzing van de Ioaw-aanvraag gewijzigd. Eiseres heeft op 4 februari 2022 aangegeven dat zij het nog steeds niet eens is met de afwijzing.
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres (weer) in de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord naar aanleiding van haar bezwaar gericht tegen het besluit van 24 januari 2022. Met dit besluit heeft verweerder immers een totaal andere motivering aan de afwijzing van de Ioaw ten grondslag gelegd. Bovendien had het ook op de weg van verweerder gelegen om eiseres in de gelegenheid te stellen om de gronden van haar bezwaarschrift van 4 februari 2022 aan te vullen. De beslissing op bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Dat eiseres in de brief van 4 februari 2022 verweerder in gebreke stelt en verzoekt om binnen twee weken een besluit te nemen laat onverlet dat verweerders besluitvorming moet voldoen aan de eisen die daaraan in het kader van de zorgvuldigheid worden gesteld.
15. Aannemelijk is echter dat eiseres door het achterwege laten van deze hoorzitting niet is benadeeld, nu zij in het beroepschrift en ter zitting voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt toe te lichten en (nader) te onderbouwen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de schending van artikel 7:9 van de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.