Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het door de rechtbank Den Haag gegeven Europees betalingsbevel van 10 februari 2021;
- het op 15 maart 2021 door de rechtbank Den Haag ontvangen verweerschrift van [gedaagde] ;
- de beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 april 2021 (zaaknummer C/09/603431 / HA RK 20-520), waarin is bevolen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens het gewone burgerlijk procesrecht en wel volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure en waarbij de zaak is verwezen naar de rolzitting van deze rechtbank van 23 juni 2021;
- de door deze rechtbank op 3 mei 2021 ontvangen akte van [eiseres] , met producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 december 2021, met daaraan gehecht de tijdens de zitting door [eiseres] overgelegde akte;
- de e-mail van [gedaagde] van 13 januari 2021, waarin zij reageert op voornoemd proces-verbaal.
2.De feiten
€ 12.959,86 bestaat voor € 11.750,00 uit de onbetaald gebleven facturen, € 499,00 aan door [eiseres] aan de rechtbank Den Haag betaald griffierecht en € 710,86 aan rente.
3.Het geschil
– kort gezegd – aangevoerd dat [eiseres] haar schade heeft berokkend doordat zij de vervoersopdrachten niet volgens afspraak heeft uitgevoerd.
4.De beoordeling
373,00(1 punt x tarief € 373,00)
5.De beslissing
€ 11.750,00, vermeerderd met de contractuele rente van 7% per jaar over de onder randnummer 2.2. genoemde facturen en gerekend vanaf zestig dagen na de respectievelijke factuurdata;