Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 31 maart 2022 met 11 producties,
- de beslagstukken namens [eiser sub 1] c.s.,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 36 producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 12,
- de mondelinge behandeling van 19 augustus 2022,
- de spreekaantekeningen namens [eiser sub 1] c.s.,
- de spreekaantekeningen namens [gedaagde sub 1] c.s.
2.De feiten
- [eiser sub 1] neemt sectie [.] en [..] niet af, [gedaagde sub 1] behoudt definitief de betaalde waarborgsom.
- [gedaagde sub 1] brengt heden deze onroerende zaken in de verkoop en [eiser sub 1] verleent daarbij volledig medewerking. Wanneer genoemde onroerende zaken bij verkoop in totaal meer opbrengen dan euro 750.000,-- dan komt [eiser sub 1] het meerdere toe.
3.Het geschil
In conventie
€ 500,00 per dag(deel), met een maximum van € 10.000,00.
4.De beoordeling
Wat oordeelt de rechtbank?
€ 100.000,00 een opbrengst voor [gedaagde sub 1] c.s. van € 850.000,00 (het bedrag dat [eiser sub 1] c.s. oorspronkelijk zou betalen) opleveren. Bij een verkoop van meer dan € 750.000,00 zou [gedaagde sub 1] c.s. daarom niet in een slechtere positie komen te verkeren dan bij verkoop aan [eiser sub 1] c.s. Dat betekende dat [gedaagde sub 1] c.s. bij een hogere opbrengst dan € 750.000,00 - zonder er slechter van te worden - [eiser sub 1] c.s. tegemoet kon komen door de waarborgsom terug te geven. Tegen deze insteek van de Overeenkomst heeft [eiser sub 1] c.s. geen gemotiveerd verweer gevoerd. Op de vraag waarom in de afspraken staat dat het ‘meerdere’ - en niet ten hoogste € 100.000,00 - boven de € 750.000,00 aan [eiser sub 1] c.s. betaald moet worden, hebben partijen op de mondelinge behandeling geantwoord dat zij dat niet weten. [eiser sub 1] c.s. heeft verder verklaard dat hij tegen zijn adviseur heeft gezegd dat hij zijn waarborgsom van € 100.000,00 terug wilde krijgen, waarna de Overeenkomst is opgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bovendien onbetwist gesteld dat er niet is gesproken over de situatie dat de woning meer zou opbrengen dan € 850.000,00, omdat die kans gelet op de slechte woningmarkt heel klein was. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat partijen bedoeld hebben dat [gedaagde sub 1] c.s. meer dan € 100.000,00 aan [eiser sub 1] c.s. moest betalen bij een verkoop boven de € 750.000,00. Die uitleg is ook niet aannemelijk. Dat zou betekenen dat [eiser sub 1] c.s. meer geld ontvangt dan hij aan [gedaagde sub 1] c.s. heeft betaald, terwijl partijen het erover eens zijn dat de Overeenkomst door [gedaagde sub 1] c.s. onverplicht is gesloten om [eiser sub 1] c.s. tegemoet te komen. [eiser sub 1] c.s. heeft namelijk erkend dat hij, zonder de Overeenkomst, zijn waarborgsom kwijt was geweest op grond van de koopovereenkomst. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft weliswaar nog toegelicht dat er recht bestaat op meer dan € 100.000,00 omdat [eiser sub 1] c.s. investeringen heeft gedaan en huur heeft betaald, maar die investeringen zijn een eigen keuze van [eiser sub 1] c.s. geweest en tegenover de betaalde huur stond woongenot. Deze argumenten kunnen daarom niet tot een andere uitleg van de Overeenkomst leiden. Een andere uitkomst dan voorgaande zou bovendien betekenen, zoals [gedaagde sub 1] c.s. terecht betoogd, dat [eiser sub 1] c.s. meedeelt in de waardestijging van het onroerend goed door investeringen van [gedaagde sub 1] c.s. in de afgelopen tien jaar. Dat partijen dat bedoeld hebben met de Overeenkomst, is gesteld noch gebleken.
€ 125,03 voor de kosten van de dagvaarding. De proceskosten zijn in totaal € 5.942,03. Bij het begroten van deze kosten is rekening gehouden met het toegewezen, en niet het gevorderde, bedrag. De nakosten worden toegewezen op de hierna in de beslissing genoemde wijze.
€ 130.000,00 onder - kort gezegd - de notaris. Uit de beoordeling in conventie blijkt dat [eiser sub 1] c.s. terecht beslag heeft gelegd, in ieder geval voor het bedrag van € 100.000,00. Voor zover het dit bedrag betreft, zal het beslag daarom niet worden opgeheven. De vraag blijft dan over of het beslag moet worden opgeheven voor het resterende bedrag van
€ 30.000,00. Het enkele feit dat niet de hele vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt toegewezen, is onvoldoende om het beslag ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. volledig op te heffen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat hij niet over zijn geld kan beschikken en schade leidt vanwege negatieve rente. Dat belang weegt niet op tegen het belang van [eiser sub 1] c.s. bij het veiligstellen van zijn vordering in afwachting van een eventueel hoger beroep. Bij dit oordeel weegt mee dat conservatoir beslag naar zijn aard is bedoeld om te waarborgen dat verhaal mogelijk is als een - vooralsnog niet vaststaande - vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen. Daarbij weegt ook mee dat van de rechter in eerste aanleg niet kan worden gevergd dat zij een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van een mogelijk in te roepen rechtsmiddel. Ten slotte is van belang dat de vrees van [gedaagde sub 1] c.s. dat hij eventuele schade niet kan verhalen in de toekomst, niet onderbouwd is en hij bovendien verhaal zou kunnen halen op het aan [eiser sub 1] c.s. toe te wijzen bedrag van € 100.000,00. De vorderingen onder a. en b. in reconventie zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.