ECLI:NL:RBMNE:2022:3967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
C/16/537561 / HL ZA 22-96
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van beslaglegging in een civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022, zijn [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. betrokken bij een geschil over de uitleg van een vaststellingsovereenkomst die voortvloeit uit een eerdere koopovereenkomst van onroerend goed. De partijen hebben in 2008 een koopovereenkomst gesloten voor een woning en percelen, waarbij [eiser sub 1] c.s. een waarborgsom van € 100.000,00 heeft betaald. In 2010 heeft [eiser sub 1] c.s. aangegeven het onroerend goed niet te kunnen afnemen en heeft hij om terugbetaling van de waarborgsom gevraagd. [gedaagde sub 1] c.s. weigerde dit, met een beroep op de koopovereenkomst. In 2010 zijn er nieuwe afspraken gemaakt, vastgelegd in een e-mail, waarin werd bepaald dat [gedaagde sub 1] c.s. de waarborgsom zou behouden als het onroerend goed voor meer dan € 750.000,00 zou worden verkocht. In 2021 werd het onroerend goed verkocht voor € 995.000,00, waarna [eiser sub 1] c.s. aanspraak maakte op het meerdere boven de € 750.000,00. Na het leggen van conservatoir beslag door [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. een procedure gestart om het beslag op te heffen. De rechtbank oordeelde dat het beslag niet onrechtmatig was en dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk moest betalen aan [eiser sub 1] c.s. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. in reconventie afgewezen, en de beslagkosten en proceskosten aan [eiser sub 1] c.s. toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de uitleg van de overeenkomst en de omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling van de vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/537561 / HL ZA 22-96
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.R. van der Boom te Alkmaar,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.J. Kunst te Hoorn.
Partijen worden hierna (in enkelvoud) [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 maart 2022 met 11 producties,
  • de beslagstukken namens [eiser sub 1] c.s.,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 36 producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met productie 12,
  • de mondelinge behandeling van 19 augustus 2022,
  • de spreekaantekeningen namens [eiser sub 1] c.s.,
  • de spreekaantekeningen namens [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 juli 2008 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten. Daarin staat dat [eiser sub 1] c.s. van [gedaagde sub 1] c.s. percelen en een woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: het onroerend goed) koopt voor € 850.000,00. Het onroerend goed zou ‘op 10 mei 2011 of zoveel eerder als partijen tezamen nader overeenkomen’ geleverd worden. De koopsom zou betaald worden bij het passeren van de leveringsakte.
2.2.
[eiser sub 1] c.s. heeft een waarborgsom van € 100.000,00 aan [gedaagde sub 1] c.s. betaald. In de koopovereenkomst staat daarover:
Artikel 4.1
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper heeft deze een waarborgsom van € 100.000,00 gestort op rekening van verkoper (…).
Artikel 4.3
Indien koper nalatig blijkt in de zin van de artikelen 10.1 en 10.2 van deze overeenkomst (…) zal het in 4.1 genoemde bedrag van rechtswege als boete ingevolge de werking van artikel 10.2 aan verkoper zijn verbeurd.
Artikel 10.1
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. zou het onroerend goed vanaf 1 februari 2009 tot het moment van levering huren, voor een bedrag van € 1.250,00 per maand.
2.4.
[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. in 2010 laten weten dat hij het onroerend goed niet kan afnemen en de waarborgsom van € 100.000,00 terug wil ontvangen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. medegedeeld dat hij - met een beroep op artikel 4.1 en 10.1 van de koopovereenkomst - de waarborgsom niet terug zal betalen.
2.5.
Na overleg hebben partijen in december 2010 opnieuw afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een e-mail van de heer ing. [A] (de adviseur van [eiser sub 1] c.s.) aan partijen (hierna: de Overeenkomst):
  • [eiser sub 1] neemt sectie [.] en [..] niet af, [gedaagde sub 1] behoudt definitief de betaalde waarborgsom.
  • [gedaagde sub 1] brengt heden deze onroerende zaken in de verkoop en [eiser sub 1] verleent daarbij volledig medewerking. Wanneer genoemde onroerende zaken bij verkoop in totaal meer opbrengen dan euro 750.000,-- dan komt [eiser sub 1] het meerdere toe.
[eiser sub 1] huurt tot 1 maart de onroerende zaken tegen de in juli 2008 vastgestelde huurpenningen en voldoet eventueel nog openstaande huur onverwijld. Mochten de onroerende zaken eerder door [gedaagde sub 1] aan een derde worden geleverd dan dient [eiser sub 1] hieraan mee te werken.’
[gedaagde sub 1] wenst zijn roerende zaken die zich in, op en rondom de onroerende zaken zich bevinden te verkopen. [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] trekken hiertoe samen op, [eiser sub 1] verleent zijn eventuele diensten op dit punt om niet.’
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft het onroerend goed in de verkoop gezet. In verband met de slechte woningmarkt is het onroerend goed op enig moment uit de verkoop gehaald. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de woning vervolgens aan een derde verhuurd.
2.7.
In november 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. het onroerend goed opnieuw in de verkoop gebracht. Op 6 december 2021 heeft [gedaagde sub 1] c.s. het onroerend goed aan een derde verkocht voor € 995.000,00.
2.8.
Per brief van 30 december 2021 heeft [eiser sub 1] c.s. aanspraak gemaakt op een bedrag van € 245.000,00 (€ 995.000,00 minus € 750.000,00). Per brief van 26 januari 2022 heeft de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. aan [eiser sub 1] c.s. laten weten dat [gedaagde sub 1] c.s. niet zal betalen.
2.9.
[eiser sub 1] c.s. heeft verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag, welk verlof op 16 maart 2022 is verleend. Op 16 maart 2022 heeft [eiser sub 1] c.s. beslag gelegd voor een bedrag van € 318.500,00 (hierna: het eerste beslag).
2.10.
Eind maart 2022 hebben partijen een depotovereenkomst getekend, waarin - kort gezegd - staat dat € 318.500,00 op de derdengeldrekening van de notaris blijft staan en dat het conservatoir beslag wordt opgeheven. Ook staat in de depotovereenkomst dat de notaris onder andere tot uitbetaling van het bedrag aan [gedaagde sub 1] c.s. mag overgaan als [eiser sub 1] c.s. ‘niet binnen veertien dagen na de datum van beslaglegging een eis in hoofdzaak heeft ingesteld’.
2.11.
Op 24 maart 2022 heeft [gedaagde sub 1] c.s. de woning geleverd aan de derde.
2.12.
[eiser sub 1] c.s. heeft de dagvaarding in de hoofdzaak niet binnen de in de depotovereenkomst genoemde veertien dagen betekend, waarna [gedaagde sub 1] c.s. de notaris heeft gevraagd om het depot aan hem vrij te geven. [eiser sub 1] c.s. heeft daarop opnieuw verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag, welk verlof op 31 maart 2022 is verleend voor een bedrag van € 318.500,00 (hierna: het tweede beslag). Op 31 maart 2022 is het conservatoir beslag gelegd onder de maatschap [onderneming] en notaris mr. [B] , verbonden aan [onderneming] .
2.13.
[gedaagde sub 1] c.s. is een procedure gestart ter opheffing van het beslag. Op de mondelinge behandeling van 11 mei 2022 hebben partijen een regeling getroffen, waarin zij hebben afgesproken dat het beslag wordt beperkt tot een bedrag van € 130.000,00. Dit bedrag zou in depot bij de notaris worden gehouden conform de afspraken in de depotovereenkomst van eind maart 2022.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
€ 245.000,00 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 maart 2022, vanaf de datum van dagvaarden (31 maart 2022) of vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag van volledige betaling,
€ 3.630,00 voor buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 maart 2022, vanaf de datum van dagvaarden (31 maart 2022) of vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot de dag van volledige betaling,
de kosten van het beslag,
e proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis,
de nakosten van € 163,00 te vermeerderen met € 85,00 en de wettelijke rente als [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na het vonnis de nakosten heeft betaald en het vonnis is betekend.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en concludeert dat [eiser sub 1] c.s. niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiser sub 1] c.s. in de proces- en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
In reconventie
[gedaagde sub 1] c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
dat de op 31 maart 2022 door [eiser sub 1] c.s. gelegde beslagen onder de maatschap [onderneming] en notaris mr. [B] worden opgeheven,
[eiser sub 1] c.s. te gebieden om binnen 48 uur na betekening van het vonnis de derden onder a. per e-mail (met gelijktijdige toezending van die e-mail aan de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s.) onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig te berichten dat zij het door het beslag getroffen geld aan [gedaagde sub 1] c.s. mogen voldoen, op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag(deel), met een maximum van € 10.000,00.
een verklaring voor recht dat [eiser sub 1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen en dat [eiser sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade,
[eiser sub 1] c.s. te veroordelen tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van beslaglegging (31 maart 2022), de dag van indiening van de conclusie van antwoord (25 mei 2022) of het vonnis,
[eiser sub 1] c.s. te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. voert verweer en concludeert dat [gedaagde sub 1] c.s. niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen of dat de vorderingen afgewezen moeten worden, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat oordeelt de rechtbank?

4.1.
Het oordeel in conventie zal - kort gezegd - zijn dat [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld om aan [eiser sub 1] c.s. € 100.000,00 te betalen. Verder moet [gedaagde sub 1] c.s. de wettelijke rente over de hoofdsom, (een deel van) de beslagkosten en de proces- met nakosten aan [eiser sub 1] c.s. vergoeden. De buitengerechtelijke kosten hoeft [gedaagde sub 1] c.s. niet aan [eiser sub 1] c.s. te betalen.
4.2.
In reconventie zullen de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. - kort gezegd - worden afgewezen. De stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat het beslag onrechtmatig is gelegd en schadevergoeding verschuldigd is, slaagt gelet op het oordeel in conventie niet. Het beslag zal ook niet worden opgeheven, gelet op de gedeeltelijke toewijzing van de vordering in conventie en de belangenafweging tussen partijen. [gedaagde sub 1] c.s. moet ook de proces- en nakosten in reconventie aan [eiser sub 1] c.s. vergoeden.
4.3.
Hierna worden de oordelen uitgelegd.
De toelichting in conventie
De hoofdsom
4.4.
Partijen verschillen - kort gezegd - van mening over de vraag of [eiser sub 1] c.s. op grond van de Overeenkomst recht heeft op een geldbedrag en zo ja, hoe hoog dat bedrag dan is.
4.5.
Voor beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Het gaat om de taalkundige uitleg van de overeenkomst, maar ook om de betekenis die partijen gelet op de omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan ook van belang zijn of partijen zijn bijgestaan door een adviseur, hoeveel (rechts)kennis van hen mocht worden verwacht, of over de overeenkomst is onderhandeld en hoe zij hebben gehandeld ten tijde van de uitvoering van de overeenkomst.
4.6.
[eiser sub 1] c.s. heeft redelijkerwijs aan de Overeenkomst het recht mogen ontlenen en mogen verwachten dat hij ook nu nog - na verkoop van het onroerend goed in 2021 - aanspraak kan maken op een geldbedrag. In de Overeenkomst staat niet dat de daarin genoemde rechten en verplichtingen zijn begrensd in tijd. Partijen hebben ook niet op papier gezet wat er gebeurd als het onroerend goed uit de verkoop wordt gehaald en jaren na het sluiten van de Overeenkomst wordt verkocht. Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. betoogt, blijkt uit de woorden ‘heden’ en ‘wanneer’ niet dat [eiser sub 1] c.s. alleen recht had op een geldbedrag als het onroerend goed direct in de verkoop werd gezet en dit vervolgens (op korte termijn) tot verkoop zou leiden. [eiser sub 1] c.s. stelt ook dat hij deze woorden niet zo heeft begrepen en dus ook niet zo heeft bedoeld. Dat het enkel ging om een inspanningsverplichting, blijkt verder niet uit de Overeenkomst. Het in de verkoop brengen van het onroerend goed en het delen van de verkoopopbrengst zijn handelingen die wel (of niet) worden verricht. Dat zijn geen inspanningsverplichtingen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bovendien gesteld dat het erom ging dat hij in dezelfde positie moest komen te verkeren als het geval zou zijn geweest als [eiser sub 1] c.s. de koopovereenkomst wel was nagekomen. Alleen dan zou er ruimte en aanleiding zijn om [eiser sub 1] c.s. tegemoet te komen en de gevolgen van de niet-nakoming niet volledig voor rekening van [eiser sub 1] c.s. te laten komen. Niet gesteld of gebleken is dat deze bedoeling enkel kon worden gerealiseerd bij een verkoop op korte termijn. [gedaagde sub 1] c.s. heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die zijn uitleg van de Overeenkomst rechtvaardigen. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft in 2011 weliswaar om een verkoop op korte termijn en een schadeloosstelling gevraagd, maar dat betekent niet dat [eiser sub 1] c.s. zijn rechten op een deel van de verkoopopbrengst heeft prijsgegeven in het geval [gedaagde sub 1] c.s. het onroerend goed op een later moment zou verkopen. [eiser sub 1] c.s. heeft in 2011 bovendien verzocht de woning weer in de verkoop te zetten. Het is vervolgens de eigen keuze van [gedaagde sub 1] c.s. geweest niet aan dat verzoek te voldoen en de woning pas in 2021 weer in de verkoop te brengen.
4.7.
Uit de tekst en omstandigheden van de afspraken vloeit verder voort dat [eiser sub 1] c.s. ten hoogste aanspraak kan maken op een bedrag van € 100.000,00. Voor dat oordeel is van belang dat [gedaagde sub 1] c.s. heeft toegelicht dat het bedrag van € 750.000,00 niet toevallig is gekozen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zou dit samen met de waarborgsom van
€ 100.000,00 een opbrengst voor [gedaagde sub 1] c.s. van € 850.000,00 (het bedrag dat [eiser sub 1] c.s. oorspronkelijk zou betalen) opleveren. Bij een verkoop van meer dan € 750.000,00 zou [gedaagde sub 1] c.s. daarom niet in een slechtere positie komen te verkeren dan bij verkoop aan [eiser sub 1] c.s. Dat betekende dat [gedaagde sub 1] c.s. bij een hogere opbrengst dan € 750.000,00 - zonder er slechter van te worden - [eiser sub 1] c.s. tegemoet kon komen door de waarborgsom terug te geven. Tegen deze insteek van de Overeenkomst heeft [eiser sub 1] c.s. geen gemotiveerd verweer gevoerd. Op de vraag waarom in de afspraken staat dat het ‘meerdere’ - en niet ten hoogste € 100.000,00 - boven de € 750.000,00 aan [eiser sub 1] c.s. betaald moet worden, hebben partijen op de mondelinge behandeling geantwoord dat zij dat niet weten. [eiser sub 1] c.s. heeft verder verklaard dat hij tegen zijn adviseur heeft gezegd dat hij zijn waarborgsom van € 100.000,00 terug wilde krijgen, waarna de Overeenkomst is opgesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft bovendien onbetwist gesteld dat er niet is gesproken over de situatie dat de woning meer zou opbrengen dan € 850.000,00, omdat die kans gelet op de slechte woningmarkt heel klein was. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat partijen bedoeld hebben dat [gedaagde sub 1] c.s. meer dan € 100.000,00 aan [eiser sub 1] c.s. moest betalen bij een verkoop boven de € 750.000,00. Die uitleg is ook niet aannemelijk. Dat zou betekenen dat [eiser sub 1] c.s. meer geld ontvangt dan hij aan [gedaagde sub 1] c.s. heeft betaald, terwijl partijen het erover eens zijn dat de Overeenkomst door [gedaagde sub 1] c.s. onverplicht is gesloten om [eiser sub 1] c.s. tegemoet te komen. [eiser sub 1] c.s. heeft namelijk erkend dat hij, zonder de Overeenkomst, zijn waarborgsom kwijt was geweest op grond van de koopovereenkomst. De advocaat van [eiser sub 1] c.s. heeft weliswaar nog toegelicht dat er recht bestaat op meer dan € 100.000,00 omdat [eiser sub 1] c.s. investeringen heeft gedaan en huur heeft betaald, maar die investeringen zijn een eigen keuze van [eiser sub 1] c.s. geweest en tegenover de betaalde huur stond woongenot. Deze argumenten kunnen daarom niet tot een andere uitleg van de Overeenkomst leiden. Een andere uitkomst dan voorgaande zou bovendien betekenen, zoals [gedaagde sub 1] c.s. terecht betoogd, dat [eiser sub 1] c.s. meedeelt in de waardestijging van het onroerend goed door investeringen van [gedaagde sub 1] c.s. in de afgelopen tien jaar. Dat partijen dat bedoeld hebben met de Overeenkomst, is gesteld noch gebleken.
4.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft gesteld dat hij niets verschuldigd is aan [eiser sub 1] c.s. In dat kader heeft hij zich beroepen op de contra proferentem regel waarop [gedaagde sub 1] c.s. zich beroept. Deze regel is niet relevant in deze zaak. Beide partijen hebben zich namelijk laten bijstaan door een adviseur en waren in staat om te onderhandelen over de inhoud van de Overeenkomst. Er is niet gebleken dat één van de partijen geen of weinig invloed heeft kunnen uitoefenen op de totstandkoming daarvan. Tussen partijen staat bovendien niet vast welke adviseur - die van [eiser sub 1] c.s. of [gedaagde sub 1] c.s. - het initiatief heeft genomen de Overeenkomst op te stellen.
4.9.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft nog een aantal verweren aangevoerd, op grond waarvan hij meent dat hij niets hoeft te betalen aan [eiser sub 1] c.s. Hij beroept zich daarbij op (1) verjaring, (2) rechtsverwerking en (3) de redelijkheid en billijkheid.
Ad 1. verjaring
4.10.
De vordering van [eiser sub 1] c.s. is niet verjaard. Anders dan dat [gedaagde sub 1] c.s. meent, is de vordering tot betaling pas opeisbaar geworden toen het onroerend goed daadwerkelijk werd verkocht in 2021. Eerder kon [eiser sub 1] c.s. geen aanspraak maken op een bedrag boven de opbrengst van € 750.000,00. De verjaringstermijn is vijf jaar (artikel 3:307 BW), zodat de verjaringstermijn nog niet is voltooid.
Ad 2 en 3. rechtsverwerking en redelijkheid en billijkheid
4.11.
Ook het beroep op rechtsverwerking en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid faalt. De juridische drempel voor een succesvol beroep op deze verweren is hoog. Dat er veel tijd is verstreken tussen het sluiten van de Overeenkomst en heden, is onvoldoende om te oordelen dat rechten zijn verwerkt of dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de weg staan aan betaling. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden en daarvan is niet gebleken. Bij dit oordeel weegt mee dat de vordering tot daadwerkelijke betaling pas opeisbaar werd toen [gedaagde sub 1] c.s. het onroerend verkocht, zodat van [eiser sub 1] c.s. ook niet gevergd kon worden dat hij eerder actie ondernam tot het vorderen van deze betaling.
4.12.
De door [eiser sub 1] c.s. verstuurde e-mails van 8 januari 2015 en 11 januari 2017 - die hij met deze inhoud niet had moeten versturen - betekenen niet dat [eiser sub 1] c.s. geen recht meer heeft op het bedrag van € 100.000,00. Dat [eiser sub 1] c.s. schade heeft toegebracht aan de eigendommen van [gedaagde sub 1] c.s. is ten slotte niet onderbouwd. De aangiften van [gedaagde sub 1] c.s. kunnen [gedaagde sub 1] c.s. bij zijn standpunt niet helpen, omdat [eiser sub 1] c.s. betwist dat hij schade heeft aangebracht en [eiser sub 1] c.s. niet is vervolgd vanwege de aangiften.
Ten slotte
4.13.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft op de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat hij de Overeenkomst heeft getekend, omdat [eiser sub 1] c.s. dreigde de woning te ruïneren en hij daardoor geen andere keuze had. Los van de vraag of deze stelling juist is, heeft [eiser sub 1] c.s. aan deze stelling geen rechtsgevolgen gekoppeld zodat de beoordeling hiervan in het midden zal worden gelaten.
De wettelijke rente over de hoofdsom
4.14.
[eiser sub 1] c.s. heeft de wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd. Nu de hoofdsom voor het bedrag van € 100.000,00 wordt toegewezen, is over dat bedrag wettelijke rente verschuldigd.
4.15.
De wettelijke rente moet worden betaald vanaf het moment van levering van de woning door [gedaagde sub 1] c.s. aan de derde. Dat was op 24 maart 2022. Op dat moment kreeg [gedaagde sub 1] c.s. de beschikking over de koopsom en was hij daadwerkelijk in staat de Overeenkomst na te komen door [eiser sub 1] c.s. zijn deel te betalen. Dit was ook het moment dat [gedaagde sub 1] c.s. onherroepelijk wist dat de eigendomsoverdracht van de woning daadwerkelijk door zou gaan en hij over de koopprijs zou kunnen beschikken. Gelet op de bedoeling van partijen met de Overeenkomst, is dit een uitleg die partijen redelijkerwijs aan de zinssnede ‘wanneer genoemde onroerende zaken bij verkoop meer opbrengen dan euro 750.000,- dan komt [eiser sub 1] het meerdere toe’ mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs mochten verwachten van het moment van het delen van de koopsom.
De buitengerechtelijke kosten
4.16.
[eiser sub 1] c.s. vordert een bedrag van € 3.630,00 aan buitengerechtelijke kosten. Deze kosten hoeft [gedaagde sub 1] c.s. niet te betalen. In dit geval handelt [gedaagde sub 1] c.s. niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat is in ieder geval niet gesteld of gebleken. Daarom had [eiser sub 1] c.s. een brief aan [gedaagde sub 1] c.s. moeten toesturen, waarin aan [gedaagde sub 1] c.s. ten minste veertien dagen de tijd werd gegeven om alsnog te betalen. Ook had hierin moeten staan hoe hoog de buitengerechtelijke kosten waren als [gedaagde sub 1] c.s. niet zou betalen. Er is niet gesteld of gebleken dat deze brief is verstuurd.
De beslagkosten
4.17.
[eiser sub 1] c.s. vordert verder de betaling van de beslagkosten van € 1.883,57 door [gedaagde sub 1] c.s.
4.18.
De wet bepaalt dat beslagkosten kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Nu de vordering in conventie deels zal worden toegewezen, is van een nietig, onnodig of onrechtmatig beslag geen sprake. [gedaagde sub 1] c.s. moet daarom de kosten van het beslag aan [eiser sub 1] c.s. vergoeden. [eiser sub 1] c.s. heeft zijn vordering terecht beperkt tot de beslagkosten van het eerste beslag en geen vergoeding voor de kosten van het tweede beslag gevorderd.
4.19.
Het door [eiser sub 1] c.s. gevorderde bedrag bestaat uit € 314,00 voor het griffierecht van het verzoek tot het leggen van beslag, € 1.446,72 voor de exploten ten behoeve van de beslaglegging en € 122,85 voor het doorhalen van het beslag naar aanleiding van de depotovereenkomst met de notaris van eind maart 2022. De rechtbank heeft het griffierecht van het beslagverzoek in mindering gebracht op het griffierecht voor deze bodemprocedure. In totaal zal daarom een bedrag van € 1.569,57 aan beslagkosten worden toegewezen.
De proceskosten
4.20.
Omdat [eiser sub 1] c.s. (gedeeltelijk) gelijk krijgt, moet [gedaagde sub 1] c.s. de proces- en nakosten van [eiser sub 1] c.s. vergoeden. Deze kosten worden begroot op € 2.277,00 voor het griffierecht, € 3.540,00 (2 punten van liquidatietarief V) voor het salaris advocaat en
€ 125,03 voor de kosten van de dagvaarding. De proceskosten zijn in totaal € 5.942,03. Bij het begroten van deze kosten is rekening gehouden met het toegewezen, en niet het gevorderde, bedrag. De nakosten worden toegewezen op de hierna in de beslissing genoemde wijze.
De toelichting in reconventie
4.21.
In reconventie verschillen van partijen van mening over de vraag of [eiser sub 1] c.s. terecht beslag heeft gelegd, of dat beslag opgeheven kan worden en wie de kosten van het beslag moet betalen.
4.22.
De wet bepaalt dat het beslag van rechtswege vervalt als dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dat neemt niet weg dat [gedaagde sub 1] c.s. om opheffing van het conservatoir beslag kan vragen voordat sprake is van kracht van gewijsde. Dat verzoek heeft [gedaagde sub 1] c.s. gedaan. Opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden uitgesproken als summierlijk blijkt dat de vordering van [eiser sub 1] c.s. ondeugdelijk is én een belangenafweging niet in het voordeel van [eiser sub 1] c.s. uitvalt.
4.23.
[eiser sub 1] c.s. heeft op dit moment nog beslag liggen op een bedrag van
€ 130.000,00 onder - kort gezegd - de notaris. Uit de beoordeling in conventie blijkt dat [eiser sub 1] c.s. terecht beslag heeft gelegd, in ieder geval voor het bedrag van € 100.000,00. Voor zover het dit bedrag betreft, zal het beslag daarom niet worden opgeheven. De vraag blijft dan over of het beslag moet worden opgeheven voor het resterende bedrag van
€ 30.000,00. Het enkele feit dat niet de hele vordering van [eiser sub 1] c.s. wordt toegewezen, is onvoldoende om het beslag ten laste van [gedaagde sub 1] c.s. volledig op te heffen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat hij niet over zijn geld kan beschikken en schade leidt vanwege negatieve rente. Dat belang weegt niet op tegen het belang van [eiser sub 1] c.s. bij het veiligstellen van zijn vordering in afwachting van een eventueel hoger beroep. Bij dit oordeel weegt mee dat conservatoir beslag naar zijn aard is bedoeld om te waarborgen dat verhaal mogelijk is als een - vooralsnog niet vaststaande - vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen. Daarbij weegt ook mee dat van de rechter in eerste aanleg niet kan worden gevergd dat zij een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van een mogelijk in te roepen rechtsmiddel. Ten slotte is van belang dat de vrees van [gedaagde sub 1] c.s. dat hij eventuele schade niet kan verhalen in de toekomst, niet onderbouwd is en hij bovendien verhaal zou kunnen halen op het aan [eiser sub 1] c.s. toe te wijzen bedrag van € 100.000,00. De vorderingen onder a. en b. in reconventie zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.24.
Gelet op het oordeel in conventie is het beslag terecht gelegd, in ieder geval ten aanzien van een bedrag van € 100.000,00. [eiser sub 1] c.s. heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld door beslag te leggen, zodat de vorderingen onder c. en d. in reconventie zullen worden afgewezen.
De proceskosten
4.25.
Omdat [gedaagde sub 1] c.s. grotendeels in het ongelijk gesteld wordt, moet hij de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. in reconventie vergoeden. De reconventionele vordering houdt verband met het verweer in conventie, zodat de proceskosten worden gewaardeerd op de helft van de punten. De proceskosten worden daarmee begroot op € 563,00 (1 punt van liquidatietarief II) voor het salaris advocaat. De nakosten worden toegewezen op de hierna in de beslissing genoemde wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 24 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.569,57,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 5.942,03,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 563,00,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser sub 1] c.s. de nakosten te betalen, welke tot op heden worden begroot in conventie en in reconventie samen op € 255,00 zonder betekening, te vermeerderen met € 85,00 als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend,
5.8.
verklaart de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: